Alle veranderingen van plaats in de Bijbel vertegenwoordigen veranderingen in geestelijke toestand. "Binnengaan" - gewoonlijk gebruikt als iemands huis binnengaan of "bij iemand binnengaan" - betekent in het bijzonder het aannemen van een geestelijke toestand die verenigbaar is met iemand anders om met hen te communiceren of met hen verbonden te zijn. Dit is gemakkelijk te zien in het feit dat een man "ingaan tot" een vrouw een soort Bijbels eufemisme is voor een fysieke relatie.

(Odkazy: Genesis 7:1)

In ruimere zin hebben alle geestelijke veranderingen die wij in ons leven meemaken te maken met "binnengaan" en "verlaten", dus wanneer de Bijbel de uitdrukking "binnengaan en buitenkomen" gebruikt, symboliseert dat iemands hele geestelijke leven.

(Odkazy: Hemelse Verborgenheden 5776, 6901, 7498, 9927)

7498. Kom tot farao en spreek tot hem; dat dit de verschijning van het Ware uit het Goddelijke betekent bij hen die bestoken, staat vast uit de betekenis van komen of binnentreden tot iemand, dus de tegenwoordigheid of de verschijning, waarover hierna; uit de betekenis van spreken, dus de gemeenschap; uit de uitbeelding van farao, namelijk degenen die hen bestoken die van de geestelijke Kerk zijn, in het andere leven, waarover de nrs. 7107, 7110, 7126, 7142, 7220, 7228, 7317; en uit de uitbeelding van Mozes, die tot farao zou binnentreden en tot hem spreken, namelijk het Ware uit het Goddelijke, nrs. 6771, 6827, 7014, 7382.

Dat komen en binnentreden de tegenwoordigheid of de verschijning is, komt omdat zij in de innerlijke zin dingen betekenen die van het gemoed zijn, dus die van de gedachte zijn; en wanneer met betrekking tot de gedachte wordt gesproken van tot iemand komen of binnentreden, dan is dat hem voor zich tegenwoordig stellen, want wie over iemand denkt, die stelt hem voor zich tegenwoordig; en wat wonderlijk is in het andere leven vertoont zich degene aan wie iemand denkt vanuit het verlangen om met hem te spreken, ook tegenwoordig; daaruit blijkt dat hierin, evenzo als de mens in de wereld denkt, datgene wat gedacht wordt zich in het andere leven vertoont tot het levende toe, daaruit kan men nu weten dat met tot iemand komen of binnentreden, de tegenwoordigheid of de verschijning wordt aangeduid.