Bible

 

Exodus 25:7

Studie

       

7 Sardonixstenen, en vervullende stenen tot den efod, en tot den borstlap.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9509

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9509. En gij zult maken twee cherubim; dat dit betekent het binnenlaten en de toegang tot de Heer niet dan alleen door het goede van de liefde, staat vast uit de betekenis van de cherubim, namelijk de bewaking en de voorzienigheid, opdat tot de Heer niet wordt toegegaan dan alleen door het goede van de liefde.

Omdat dit met de cherubim werd aangeduid, werden zij daarom gesteld op het verzoendeksel dat op de ark was en waren zij daarom gemaakt uit gedegen goud; want met de ark wordt aangeduid de hemel waar de Heer is, nr. 9485; en met het goud het goede van de liefde, nr. 9490.

Dat er geen toegang tot de Heer is dan alleen door het goede van de liefde heeft als oorzaak dat de liefde de geestelijke verbinding is en al het goede is van de liefde; zij die dus in het goede van de liefde tot de Heer zijn, worden tot Hem in de hemel binnengeleid, omdat zij met Hem zijn verbonden; evenzo zij die in het goede van de liefde jegens de naaste zijn, want de naaste is het goede van de medeburger, het goede van het vaderland, het goede van de Kerk, het goede van het gehele tijk van de Heer en in de hoogste zin de Heer Zelf, omdat uit Hem dat goede bij de mens is.

Er zijn twee staten bij de mens wanneer hij wordt wederverwekt en de ene volgt op de andere: de ene, die de eerste is, is daar, wanneer de mens wordt geleid door de waarheden van het geloof tot het goede van de liefde; de andere is er, wanneer hij in het goede van de liefde is; en wanneer hij daarin is, is hij in de hemel bij de Heer.

Daaruit blijkt, dat dit goede de hemel zelf is bij de mens, omdat dit goede de Heer bij hem is; het is immers uit de Heer.

Over die beide opeenvolgende staten bij de mens die wordt wederverwekt, zie de nrs. 7923, 7992, 8505, 8506, 8510, 8512, 8516, 8643, 8648, 8658, 8685, 8690, 8701, 9224, 9227, 9230, 9274; en dat de mens in de hemel komt, wanneer hij in het goede is, dat wil zeggen wanneer hij door het goede wordt geleid van de Heer, nrs. 8516, 8539, 8722, 8772, 9139.

Dat de cherubim betekenen de bewaking en de voorzienigheid opdat de Heer en ook de hemel, niet wordt toegegaan dan alleen door het goede van de liefde, dat wil zeggen, dan alleen door hen die in het goede van de liefde zijn en verder eveneens opdat niet het goede dat uit de Heer is in de hemel en bij de mens, wordt gekwetst, staat vast uit de plaatsen in het Woord waar de cherubim worden genoemd, zoals in (Genesis 3), ‘En Hij wierp de mens uit en Hij deed wonen uit het oosten tot de tuin van Eden de cherubim en de vlam van het zich wendende zwaard, om te bewaken de weg van de boom der levens’; de boom der levens is het goede van de liefde dat uit de Heer is, dus de Heer; en het wordt daardoor bewaakt dat Hij niet wordt toegegaan dan alleen door het goede van de liefde.

Men gelooft dat tot de Heer kan worden gegaan door de waarheden van het geloof, maar door die waarheden, gescheiden van het goede van de liefde, kan niet tot Hem worden gegaan, zelfs niet tot de hemel, maar zodra de afgescheiden waarheden willen binnentreden, wordt de hemel, dus de weg tot de Heer toegesloten.

En omdat het ware niet uit zich kan binnentreden, tenzij daarin het goede is en daardoor van het goede is geworden, kan het verstandelijke dit ook niet en te minder het wetenschappelijke, gescheiden van het goede van de wil.

Omdat de bewaking en de voorzienigheid opdat niet tot de Heer wordt toegegaan en dus ook niet de hemel, dan alleen door het goede van de liefde, wordt aangeduid met de cherubim, wordt daarom in het Woord gezegd dat Jehovah zit op de cherubim en ook dat Hij rijdt en woont op de cherubim, zoals bij David: ‘O Herder Israëls, neem ter ore, Die op de cherubim zit, straal uit’, (Psalm 80:2)

Bij dezelfde: ‘Jehovah zal regeren, de volken zullen geschokt worden; Hij is zittende op de cherubim’, (Psalm 99:1).

Bij dezelfde: ‘Jehovah reed op een cherub en Hij vloog’, (Psalm 18:11).

En bij Jesaja: ‘Jehovah Zebaoth, wonende op de cherubim’, (Jesaja 37:16).

En daarom ‘waren er cherubim op de gordijnen van het habitakel en op de voorhang’, (Exodus 26:1,31; 36:35); en eveneens ‘op de wanden van de tempel rondom en op de deuren daar’, (1 Koningen 6:23-29, 31-35); evenzo in de nieuwe tempel, waarover bij (Ezechiël 41:18-20).

Dat er cherubim waren op de gordijnen van het habitakel, op de voorhang, op de wanden van de tempel en op de deuren daar, betekent de bewaking van de Heer, opdat niet tot het Heilig Goddelijke zou worden toegegaan, dan alleen door het goede van de liefde; en dat er cherubim waren op de ark, betekent dat tot de Heer Zelf niet dan door dat goede, wordt toegegaan; daarom waren de cherubim eveneens gemaakt van gedegen goud en in de tempel van Jeruzalem uit oliehout, want met goud en met olie wordt het goede van de liefde aangeduid.

Die bewaking en voorzienigheid van de Heer wordt beschreven met de vier dieren [levende wezens], waarvan eenieder vier aangezichten had, beneden de troon waar de Heer was, bij, (Ezechiël 1:1; 10:1) en eveneens met de vier dieren rondom de troon waar de Heer was, bij Johannes in de (Openbaring 4:6-10; 5:6,8,9,14); met de vier dieren wordt aangeduid het goede onder verschillende gedaante voortgaand uit de Heer, die bewaken en beschermen, opdat niets anders wordt binnengelaten dan het goede van de liefde tot de Heer en het goede van de liefde jegens de naaste; met de troon waarop de Heer was, wordt de hemel aangeduid.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl