Bible

 

Exodus 25:10

Studie

       

10 Zo zullen zij een ark van sittimhout maken; twee ellen en een halve zal haar lengte zijn, en anderhalve el haar breedte, en anderhalve el haar hoogte.

Ze Swedenborgových děl

 

Echtelijke Liefde # 75

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 535  
  

75. De eerste gedenkwaardige ervaring.

Eens, toen ik nadacht over de echtelijke liefde, werd mijn gemoed sterk beroerd door het verlangen om te weten hoe die liefde is geweest bij hen die in de Gouden Eeuw hebben geleefd; vervolgens bij hen die in de eeuwen daarna hebben geleefd en die genoemd zijn naar het zilver, koper en het ijzer.

En omdat het mij bekend was dat allen die in die eeuwen geleefd hebben in de hemelen zijn, bad ik tot de Heer dat Hij mij zou toestaan met hen te spreken en onderricht te worden; en zie, daar stond een engel vlak bij mij, die zei: 'Ik ben door de Heer gezonden om uw gids en tochtgenoot te zijn; eerst zal ik u leiden en vergezellen naar hen die hebben geleefd in het eerste tijdperk of de eerste eeuw, die de gouden wordt genoemd. '

Verder zei hij: 'De weg daarheen is steil en gaat door een duister woud waar niemand doorheen kan zonder een door de Heer gegeven gids. '

Ik was in de geest en maakte mij gereed voor de tocht en wij keerden ons naar het oosten; en terwijl wij voortgingen zag ik een berg waarvan de hoogte tot boven het gebied van de wolken reikte.

Wij gingen door een grote woestijn en kwamen in een dicht woud met verschillende soorten bomen; door de dichtheid ervan was het heel donker, zoals de engel tevoren al had gezegd. Maar het woud werd doorsneden door verscheidene smalle paden en de engel zei dat dit een web was van slingerende doolwegen en dat, tenzij de ogen door de Heer geopend werden, en daardoor de met wijnranken omwonden olijfbomen konden worden gezien en ook de stappen van olijfboom tot olijfboom konden worden gezet, de reiziger dan in de Tartaarse gebieden terecht zou komen, die rondom aan de zijden zijn; dit woud is zodanig, opdat de toegang dan is bewaakt; geen andere natie immers dan die van het eerste tijdperk woont op die berg.

Nadat wij het woud waren ingegaan werden onze ogen geopend en zagen wij hier en daar olijfbomen omwonden met wijnstokken, waarvan trossen met een donkerblauwe kleur aan hingen.

De olijfbomen waren in ononderbroken cirkels gerangschikt en dus gingen wij, zodra wij ze te zien kregen, steeds maar weer rond; tenslotte zagen wij een bos van hoge cederbomen en op de takken enige arenden en toen de engel deze zag zei hij: 'Nu zijn wij op de berg niet ver van de top af. '

Wij gingen verder; en zie, toen we het bos uitkwamen, was er een rond veld waarin lammeren en ooien graasden, die waren de uitbeeldende vormen van de staat van onschuld en vrede van de bergbewoners; wij gingen dit veld over, en zie, er verschenen vele duizenden tenten, vooraan en aan de zijden, zo ver als het oog reikte.

De engel zei: 'Nu zijn wij in het kampement waar het leger van de Heer Jehovi zich bevindt; zo noemen zij zichzelf en hun woningen; deze Oudsten hebben toen zij in de wereld waren, in tenten gewoond en daarom wonen zij daar ook nu in; maar laten wij langs deze weg afbuigen naar het zuiden waar de meer wijzen van hen zijn, zodat wij iemand kunnen ontmoeten met wie wij een gesprek kunnen hebben. '

Terwijl wij voortgingen zag ik van verre drie jongens en drie meisjes aan de ingang van een zekere tent zitten, maar toen wij hen waren genaderd, verschenen zij als mannen en vrouwen van gemiddelde gestalte.

De engel zei: 'Alle bewoners van deze berg verschijnen uit de verte als kleine kinderen, omdat zij in de staat van onschuld zijn, en de kinderlijkheid is de verschijning van de onschuld. '

Toen zij ons hadden opgemerkt kwamen de mannen op ons toelopen en vroegen: 'Waar komt u vandaan en hoe bent u hier gekomen? Uw gezichten zijn niet de gezichten van deze berg. ' De engel gaf echter uitleg en vertelde dat wij in de gelegenheid waren gesteld om hierheen te komen door het woud en wat de reden was van onze komst.

Toen zij deze dingen hadden gehoord, nodigde een van de drie mannen ons uit en leidde ons naar binnen in zijn tent; de man was gekleed in een mantel van blauwe kleur met een tunica van blanke wol en zijn echtgenote was gekleed in een purperen toga met daaronder een tunica van geborduurd fijn linnen, die de borst bedekte.

Omdat in mijn denken een verlangen was om de huwelijken van die oudste mensen te leren kennen, keek ik beurtelings de man en de vrouw aan en bemerkte de eenheid van hun zielen als het ware in hun aangezichten en ik zei: ‘U tweeën bent één. '

De man antwoordde: 'Wij zijn één; haar leven is in mij, en het mijne in haar; wij zijn twee lichamen maar één ziel; het éénzijn van ons is zoals de twee tenten in de borst, die het hart en de long worden genoemd; zij is mijn hart en ik ben haar long; maar omdat wij onder het hart hier de liefde verstaan en onder de long de wijsheid, is zij de liefde van mijn wijsheid en ik ben de wijsheid van haar liefde; daarom bekleedt haar liefde van buiten af mijn wijsheid, en is mijn wijsheid van binnenuit in haar liefde; daar komt, zoals u heeft gezegd, de verschijning van de éénheid van de zielen in onze gezichten vandaan. '

Toen vroeg ik: 'Als dit éénzijn zodanig is, kunt u dan wel naar een andere vrouw dan die van u kijken?'

Hij antwoordde: 'Dat kan ik wel, maar omdat mijn echtgenote verenigd is met mijn ziel, kijken wij tweeën tegelijk en dan kan niet het geringste van lust binnentreden; want als ik de gehuwde vrouwen van anderen aankijk, dan zie ik die aan dóór mijn vrouw, die ik enig en alleen liefheb; en omdat zij, mijn echtgenote, het vermogen heeft al mijn neigingen te doorvatten, leidt zij als bemiddelaarster mijn gedachten en onttrekt zij daaraan al wat niet samenstemt en tegelijkertijd brengt zij een koude en een afgrijzen voor elk onkuise in. Daarom is het voor ons hier even onmogelijk om met lust de echtgenote van een metgezel aan te zien, zoals het onmogelijk is om vanuit de Tartaarse schaduw het licht van onze hemel te aanschouwen; vandaar bestaat er bij ons ook niet enig denkbeeld en nog minder een woord voor de verlokkingen van een losbandige liefde. '

Hij kon het woord overspelig niet uitspreken, omdat de kuisheid van de hemel zich daartegen verzette.

En tot mij zei de engelgids: 'U hoort nu de spraak van de engelen van deze hemel, dat het de spraak is van de wijsheid, omdat zij spreken uit oorzaken. '

Daarna keek ik om mij heen en zag dat hun tent als het ware met goud was overtrokken en ik vroeg waardoor dit zo was; hij antwoordde dat het vanwege het vlammende licht was, dat als goud schittert, uitstraalt en strijkt langs de bekleedsels van onze tent.

‘Als wij in gesprek zijn over de echtelijke liefde; de warmte immers uit onze Zon, die in haar wezen de liefde is toont zich dan en besprenkelt het licht, dat in wezen de wijsheid is, met haar kleur, die goud is; en dit gebeurt omdat de echtelijke liefde in haar oorsprong het spel van de wijsheid en de liefde is; de man is immers geboren opdat hij wijsheid is, en de vrouw opdat zij de liefde van de wijsheid van de man is; daaruit zijn de verrukkingen van dat spel in de echtelijke liefde en uit die liefde tussen ons en onze vrouwen.

Wij hebben hier duizenden jaren duidelijk kunnen inzien dat die verrukkingen ten aanzien van de overvloed, de graad en de kracht, voortreffelijk en uitmuntend zijn volgens de eredienst van de Heer Jehovi bij ons; uit Hem vloeit dat hemelse éénzijn in of dat hemelse huwelijk, dat van de liefde en de wijsheid is. '

Toen dit gezegd was zag ik een groot licht op de heuvel midden tussen de tenten en ik vroeg: 'Waar komt dat licht vandaan?'

Hij zei: 'Het komt uit het heiligdom van de Tent van onze eredienst. '

Ik vroeg of het was toegestaan dichterbij te gaan en hij zei dat het was toegestaan; ik naderde en zag de Tent, van buiten en vanbinnen volgens de beschrijving geheel en al hetzelfde als de Tabernakel die voor de zonen van Israël in de woestijn was gebouwd, waarvan de vorm aan Mozes op de berg Sinaï was getoond, (Exodus 25:40, 26:30).

Ik vroeg wat er binnenin dat heiligdom was, waar vandaan zo'n groot licht voortkwam; hij antwoordde: 'Het is een plaat die dit inschrift draagt: het Verbond tussen Jehova en de hemelen. '

Meer zei hij niet.

Toen wij aanstalten maakten om te vertrekken, vroeg ik nog: 'Hebben enigen van u toen u nog in de wereld was, met meer dan een echtgenote geleefd?'

Hij antwoordde dat hij dat van niemand wist, want: 'Wij hebben niet over meerdere kunnen denken; zij die wel daarover hadden gedacht, hebben ons verteld dat de hemelse zegeningen van hun ziel zich terstond hadden teruggetrokken van de binnenste dingen tot de uiterste dingen van hun lichaam, tot aan de nagels toe en tegelijk daarmee de kenmerken van hun mannelijkheid en toen dit werd bemerkt werden zij uit onze landen verdreven. '

Nadat hij dit had gezegd, liep de man snel naar zijn tent en kwam terug met een granaatappel, waarin een overvloed was van zaden van goud; hij schonk die en ik nam hem mee en dit was voor mij een teken dat wij bij hen, die in de Gouden Eeuw hadden geleefd, waren geweest.

Nadat wij hun de vredegroet hadden gewenst, gingen wij naar huis terug.

  
/ 535  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl