Bible

 

Exodus 24:18

Studie

       

18 En Mozes ging in het midden der wolk, nadat hij op den berg geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen en veertig nachten.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9409

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9409. En tot de afgezonderde zonen Israëls; dat dit betekent, degenen die alleen in de uiterlijke zin zijn, gescheiden van de innerlijke, staat vast uit de uitbeelding van de zonen Israëls, die afgezonderd of gescheiden waren van Mozes, Aharon, Nadab en Abihu en van de zeventig ouderen, van wie eerder in vers 2 wordt gezegd, dat zij niet zullen opklimmen, namelijk degenen die zijn in de uiterlijke zin van het Woord, gescheiden van de innerlijke zin, nr. 9380.

Het zal in het kort worden gezegd, wie en hoedanig degenen zijn die in de uiterlijke zin van het Woord gescheiden van de innerlijke zin zijn; het zijn degenen die uit het Woord geen leer van de naastenliefde en het geloof halen, maar alleen in de zin van de letter van het Woord blijven.

De leer van de naastenliefde en van het geloof is het innerlijke van het Woord en de zin van de letter is het uiterlijke ervan.

Zij die in de uiterlijke zin van het Woord zijn zonder de innerlijke, zijn eveneens in de uiterlijke eredienst zonder de innerlijke; zij vereren de uiterlijke en uitwendige dingen zoals heilig en goddelijk en zij geloven eveneens dat die in zich heilig en goddelijk zijn, terwijl zij toch heilig en Goddelijk zijn vanuit het innerlijke.

Dat de zonen van Jakob zodanig zijn geweest, zie de nrs. 3479, 4281, 4293, 4307, 4429, 4433, 4680, 4844, 4847, 4865, 4868, 4874, 4899, 4903, 4911, 4913, 6304, 8588, 8788, 8806, 8871.

Maar laten voorbeelden deze zaak toelichten: zij geloofden dat zij gezuiverd van alle zonde en van alle schuld waren, wanneer zij slachtoffers hadden gebracht en van de slachtoffers hadden gegeten, zij waren dus van mening dat de slachtoffers in de uitwendige vorm zonder de innerlijke de heiligste dingen van de eredienst waren en dat dan: de ossen, varren, lammeren, geiten, schapen, rammen en bokjes heilig waren en dat het altaar het heiligst van alle dingen was; evenzo het brood van de spijsoffers en de wijn van de drankoffers.

Zij geloofden ook dat zij, wanneer zij hun kleding en hun lichaam hadden gewassen, geheel en al rein waren; en ook dat het voortdurende vuur van het altaar en de vuren van de lamp heilig waren op zichzelf en verder ook de toonbroden, en ook de olie der zalving en nog andere zaken.

Dat zij dit zo geloofden, had als oorzaak, dat zij elk innerlijke verwierpen en wel dermate dat zij zelfs geen zaken wilden horen met betrekking tot de innerlijke dingen, zoals dat zij Jehovah zouden liefhebben ter wille van Hemzelf en niet ter wille van zich om verheven te worden tot waardigheden en tot welgesteldheid boven alle natiën en volken in het heelal.

Daarom wilden zij ook niet horen ten aanzien van de Messias dat Hij zou komen ter wille van hun eeuwig heil en eeuwige gelukzaligheid, maar ter wille van henzelf opdat zij zouden uitmunten boven allen in de wereld; ook wilden zij niet horen ten aanzien van de wederzijdse liefde en de liefde jegens de naaste ter wille van de naaste en diens goede, maar ter wille van zich, voor zoveel als hij hen begunstigde; een onvriendelijke gezindheid te koesteren, haat toedragen, wraaknemen, geweld plegen, achtten zij voor niets, als zij er slechts iets van een aanleiding toe kregen.

Zij zouden heel anders hebben geloofd en gedaan, indien zij de leer van de liefde tot en van het geloof in de Heer en van de liefde jegens de naaste, hadden willen opnemen; dan zouden zij hebben geweten en geloofd, dat de brandoffers, slachtoffers, spijsoffers, drankoffers en de offermaaltijden hen niet zuiverden van enige schuld en zonde, maar de eredienst van God en de boetedoening uit het hart, (Deuteronomium 23:19; Jeremia 7:21-23; Micha 6:6-8; Hosea 6:6; Psalm 40:7,9; Psalm 51:18,19; 1 Samuël 15:22).

Evenzo dat de wassingen van kleding en van lichaam niemand reinigen, maar de zuiveringen van het hart.

Evenzo dat de vuren van het altaar en de vuren van de lamp en ook de toonbroden en de olie van de zalving, niet heilig waren op zichzelf, maar vanuit de innerlijke dingen die zij betekenden; en dat zij, wanneer zij in de heilige innerlijke dingen waren, dan heilig waren, niet uit zich, maar uit de Heer, uit Wie al het heilige is.

De zonen Israëls zouden deze innerlijke dingen hebben geweten, indien zij de leer van de liefde en van de naastenliefde hadden opgenomen, aangezien deze leert, wat de uiterlijke dingen behelzen.

Uit die leer wordt ook de innerlijke zin van het Woord geweten, aangezien de innerlijke zin van het Woord de leer zelf is van de liefde tot de Heer en van de liefde jegens de naaste, wat de Heer ook leert, toen Hij zei, dat van die twee geboden de gehele Wet en alle profeten afhangen, (Mattheüs 22:37,38).

Bijna eender is het heden ten dage gesteld in de christelijke wereld, omdat daarin geen leer van de liefde tot de Heer en van de liefde jegens de naaste is en wel dermate dat men nauwelijks weet wat de hemelse liefde is en wat de geestelijke liefde, dus de naastenliefde, zijn zij daarom in het uiterlijke zonder het innerlijke; het goede immers van de hemelse en de geestelijke liefde en het ware van het geloof daaruit, maakt het innerlijk van de mens; vandaar is het, dat ook heden ten dage de uiterlijke zin van het Woord, zonder de leer als regelgever en leidinggevende, wordt gebogen waarheen het maar belieft; de leer van het geloof immers zonder de leer van de liefde en van de naastenliefde, is zoals de schaduw van de nacht, maar de leer van het geloof vanuit de leer van de liefde en van de naastenliefde is zoals het licht van de dag; want het goede dat van de liefde en van de naastenliefde is, is zoals de vlam en het ware van het geloof is zoals het licht daaruit.

Aangezien zij in de christelijke wereld heden ten dage zodanig zijn, namelijk in de uiterlijke dingen zonder de innerlijke, worden daarom nauwelijks enigen aangedaan door het ware ter wille van het ware; vandaar eveneens is het, dat zij zelfs niet weten wat het goede is, wat de naastenliefde en wat de naaste, en verder wat het innerlijke van de mens, noch wat de hemel en wat de hel, noch dat elk mens het leven heeft terstond na de dood.

Degenen onder hen die in de leer van hun Kerk blijven, bekommeren er zich niet om of het valsheden dan wel waarheden zijn; zij leren ze en bevestigen ze, niet met het doel om het goede van de naastenliefde te betrachten vanuit het hart, noch ter wille van het heil van hun ziel en van de eeuwige gelukzaligheid, maar ter wille van de voorspoed in de wereld, dat wil zeggen: roem, eerbewijzen en rijkdom te oogsten; vandaar is het, dat zij geen verlichting hebben wanneer zij het Woord lezen en dat zij het geheel en al zullen ontkennen, dat er enig innerlijke in het Woord is, behalve dat wat in de letter uitkomt.

Maar over deze zaak zullen uit ondervinding, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders meer dingen worden gezegd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4847

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4847. Misschien zou ook deze sterven, zoals zijn broeders; dat dit de vrees betekent dat het te gronde zou gaan, namelijk het uitbeeldende van de Kerk dat bij het nageslacht was dat uit Jakob was en in het bijzonder dat wat Jakob uit Jehudah had, staat vast uit de betekenis van dat hij niet misschien zou sterven, te weten de vrees dat het te gronde zou gaan. Hiermee, dat het uitbeeldende van de Kerk dat bij het nageslacht uit Jakob was, verloren zou gaan, indien daaraan de innerlijke dingen werden verbonden die van de echte uitbeeldende Kerk zijn, is het als volgt gesteld: bij het nageslacht uit Jakob moest een uitbeeldende Kerk worden ingesteld, zodanig als die bij de Ouden was geweest. Maar die natie was zodanig dat zij alleen de uiterlijke dingen wilde vereren en aanbidden en hoegenaamd niets wilde weten over de innerlijke dingen; deze Kerk was immers ondergedompeld in de begeerten van de eigenliefde en van de liefde van de wereld en vandaar in valse dingen. Zij geloofde, meer dan de heidenen, dat er verscheidene goden waren, maar dat Jehovah groter was dan die, omdat Hij grotere wonderen kon doen; daarom keerden zij zich, zodra de wonderen ophielden en eveneens toen de wonderen van geringe waarde werden ten gevolge daarvan, dat zij veelvuldig voorkwamen en hun vertrouwd waren geworden, terstond tot andere goden, zoals klaarblijkend kan vaststaan uit de historische en profetische dingen van het Woord. Omdat die natie zodanig was, kon bij haar de uitbeeldende Kerk niet worden ingesteld, zodanig als zij voor de Oude Kerk was geweest, maar alleen het uitbeeldende van de Kerk; en er was door de Heer in voorzien dat daardoor iets van vergemeenschapping met de hemel zou plaatsvinden; het uitbeeldende immers kan bij de bozen bestaan, omdat het niet de persoon maar de zaak betreft. Daaruit blijkt dat de eredienst ten opzichte van hen niet anders dan afgodisch is geweest, nr. 4825, hoewel de uitbeeldende dingen in zich de heilige Goddelijke dingen bevatten. Met een zodanige eredienst, namelijk een afgodische, kon het innerlijke niet worden verbonden; indien immers het innerlijke daaraan was verbonden, dat wil zeggen, indien zij de innerlijke dingen hadden erkend, zouden zij de heilige dingen hebben ontwijd; het heilig innerlijke immers wordt, indien het verbonden wordt met een afgodisch uiterlijke, profaan. Vandaar komt het dat aan die natie de innerlijke dingen niet werden onthuld en dat zij, indien deze onthuld waren geworden, te gronde zou zijn gegaan. Dat die natie de innerlijke dingen niet zou hebben kunnen opnemen en erkennen, hoezeer zij hun ook waren onthuld, blijkt duidelijk uit wat zij heden ten dage zijn; zij weten immers heden ten dage de innerlijke dingen, want zij leven onder de christenen, maar toch verwerpen zij ze en eveneens bespotten zij ze; zelfs doen de meesten van hen die bekeerd zijn, in hun hart ook niet anders. Hieruit staat vast dat de Kerk uitbeeldend voor de geestelijke en de hemelse dingen niet bij deze natie is geweest, maar alleen het uitbeeldende van de Kerk, dat wil zeggen het uiterlijke zonder het innerlijke en dit is in zich afgodisch. Hieruit kan men ook zien hoezeer diegenen uit de christenen in hun denken dwalen die geloven dat de Joodse natie aan het einde van de Kerk bekeerd en dan boven de christenen zal worden uitverkoren; en nog meer degenen die geloven dat hun dan de Messias of de Heer zal verschijnen en door een grote profeet en grote wonderen in het land Kanaän zal terugvoeren; maar in deze dwalingen vallen degenen die in de profetische dingen van het Woord onder Jehudah, onder Israël, en onder het land Kanaän, Jehudah, Israël en het land Kanaän verstaan, dus degenen die alleen de letterlijke zin geloven en zich niet om enig innerlijke bekommeren.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl