Bible

 

Exodus 24:10

Studie

       

10 En zij zagen den God van Israel, en onder Zijn voeten als een werk van saffierstenen, en als de gestaltenis des hemels in Zijn klaarheid.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9412

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9412. En zij aten en dronken; dat dit betekent de inlichting ten aanzien van het goede en ware van de eredienst, staat vast uit de betekenis van eten, namelijk de verbinding en de toe-eigening van het goede, nrs. 2187, 2343, 3168, 3513, 3596, 3832, 4745, 5643; en uit de betekenis van drinken, namelijk de verbinding en de toe-eigening van het ware, nrs. 3089, 3168, 4017, 4018, 5709, 8562; dat het ook de inlichting is: dus eten de inlichting ten aanzien van het goede en drinken de inlichting ten aanzien van het ware, is omdat de geestelijke spijs al het goede van het geloof is van waaruit de wijsheid is en de geestelijke drank al het ware van het geloof van waaruit alle inzicht is, nrs. 56-58, 681, 1480, 3069, 3114, 3168, 3772, 4792, 5147, 5293, 5340, 5342, 5576, 5579, 5410, 5426, 5487, 5582, 5588, 5655, 5915, 8562, 9003; vandaar werden bij de ouden gezamenlijke maaltijden, gastmalen, middag- en avondmalen ingesteld, opdat zij zouden worden vergezelschapt door zulke dingen die zijn van de wijsheid en van het inzicht, nrs. 3596, 3832, 5161, 7836, 7996, 7997.

Vandaar betekenen ook de gastmalen, de middag- en avondmalen in het Woord de vergezelschappingen ten aanzien van het geloof en van de liefde, zoals bij Mattheüs: ‘Velen zullen komen van het oosten tot aan het westen en zullen aanzitten met Abraham, Izaäk en Jakob, in het Koninkrijk der hemelen’ (Mattheüs 8:11).

Bij Lukas: ‘Jezus sprak tot de discipelen: Gij zult eten en drinken aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk’, (Lukas 22:30).

Bij dezelfde: ‘Gezegend zijn de dienstknechten die komende de Heer wakende zal hebben gevonden; voorwaar, Ik zeg u, dat Hij Zichzelf zal omgorden en hen zal doen aanzitten en Hij bijkomende zal hen dienen’, ((Lukas 12:37).

Bij Johannes: ‘De discipelen baden Jezus, zeggende: Meester, eet. Hij echter zei tot hen: Ik heb een spijs die Ik eet, welke gij niet weet’, (Johannes 4:31,32).

Bij dezelfde: ‘Jezus sprak: Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; indien iemand van dit brood zal hebben gegeten, die zal leven tot in het eeuwige’, (Johannes 6:51); dat hier het hemelse brood wordt verstaan, is duidelijk; het hemelse brood is al het goede van de liefde en het geloof uit de Heer, nrs. 2165, 2177, 3464, 3478, 3735, 3813, 4211, 4217, 4735, 4976, 5915, 6118, 9323.

Dat eten en drinken betekent ingelicht worden ten aanzien het goede en het ware van het geloof, staat vast uit de volgende plaatsen; bij Lukas: ‘Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Gegeten hebben wij vóór U en gedronken en Gij hebt in onze straten geleerd; maar Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet vanwaar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid’, (Lukas 13:26,27); eten en drinken vóór de Heer voor: onderrichten uit het Woord met betrekking tot de goedheden en waarheden van het geloof; in de straten leren voor uit het Woord van de Heer waarheden prediken; in oude tijden werd er immers in de straten gepredikt, aangezien de straten de waarheden van de leer van de Kerk betekenen, nr. 2336.

Bij Jesaja: ‘Alle gij dorstigen gaat tot de wateren en die geen zilver heeft, gaat, koopt en eet, koopt zonder zilver en zonder prijs wijn en melk.

Waarom weegt gijlieden zilver uit voor hetgeen niet brood is en uw arbeid voor hetgeen niet voor verzadiging is.

Let op lettende op Mij en eet het goede, opdat verlustigd zal worden in vettigheid uw ziel.

Neigt uw oor en gaat tot Mij, hoort, opdat uw ziel zal leven; zie, tot een getuige aan de volken heb Ik gegeven Hem, tot een Vorst en Wetgever aan de natiën’, (Jesaja 55:1-5).

Het is duidelijk, dat daar drinken en eten is, ingelicht worden door de Heer en dat de wateren, de wijn en de melk, het brood en de vettigheid, de dingen zijn die van het ware en het goede van het geloof uit Hem zijn, want er wordt gezegd: Neigt uw oor, gaat tot Mij, hoort, opdat uw ziel zal leven; zie, tot een getuige aan de volken heb Ik gegeven Hem, tot een Vorst en Wetgever aan de natiën’.

Bij Ezechiël: ‘Zie, Ik brekende de stok van het brood in Jeruzalem, opdat zij het brood eten bij gewicht en met kommer; en de wateren bij de maat en met verbijstering drinken en des broods en des waters gebrek hebben en uitteren vanwege hun ongerechtigheid’, (Ezechiël 4:16,17); brood eten en wateren drinken staat voor onderricht worden in de goedheden en de waarheden van het geloof, nr. 9323; eender bij Amos: ‘Zie de dagen zullen komen, waarin Ik een honger in het land zal zenden, niet een honger naar brood, noch een dorst naar wateren, maar om te horen de woorden van Jehovah’, (Amos 8:11); dat de honger naar brood en de dorst naar wateren, de schaarste en het gebrek aan erkentenissen van het goede en het ware zijn, zie de nrs. 3364, 4958, 5277, 5279, 5281, 5300, 5360, 5376, 5415, 5568, 8576, 5579, 5893, 6110.

Hieruit kan vaststaan wat daarmee wordt aangeduid ‘dat de ogen van de discipelen werden geopend en zij de Heer erkenden, toen de Heer het brood brak en het aan hen gaf’, (Lukas 24:29-31), aangezien het brood breken en aan hen geven in de geestelijke wereld betekent, onderrichten in het goede en het ware van het geloof, waardoor de Heer verschijnt.

En verder wat het brood en de wijn betekent en wat eten en drinken in het Heilig Avondmaal; en wat het betekent dat de Heer na dit te hebben ingesteld, tot de discipelen zei, ‘dat Hij niet zou drinken van dat gewas van de wijnstok, tot op die dag wanneer Hij het zou drinken met hen opnieuw in het Koninkrijk van de Vader’, (Mattheüs 26:26-29).

Dat eten en drinken de inlichting is ten aanzien van het goede en het ware van de eredienst, kwam omdat na de slachtoffers en eveneens uit de slachtoffers dit plaatsvond en de slachtoffers in het algemeen beeldden de gehele eredienst uit, nr. 9391.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5342

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

5342. En hij gaf de spijze in de steden; dat dit betekent dat het het weglegde in de innerlijke dingen, namelijk de aan het goede aangebonden ware dingen, staat vast uit de betekenis van geven hier, namelijk wegleggen; uit de betekenis van de spijs, namelijk het aan het goede aangebonden ware, waarover eerder in nr. 4340;

en uit de betekenis van de steden, namelijk de innerlijke dingen van het natuurlijk gemoed worden weggelegd en daar bewaard tot nut van het volgende leven, vooral tot nut in verzoekingen, wanneer de mens wordt wederverwekt, is een verborgenheid die weinigen heden ten dage weten; en daarom moet het gezegd worden hoe het daarmee is gesteld; met de zeven jaren immers van de overvloed der opbrengst, worden de eerste vermenigvuldigde ware dingen aangeduid en daarmee dat het koren in de steden en in het midden werd weggelegd, wordt aangeduid dat die aan het goede aangebonden ware dingen werden opgeborgen in de innerlijke dingen van de mens; en met de zeven jaren des hongers en met de ondersteuning toen uit de verzamelingen, wordt de staat aangeduid van de wederverwekking door de aan het goede aangebonden ware dingen, opgeborgen in de innerlijke dingen; de verborgenheid is deze: de mens wordt vanaf de vroegste kindsheid tot aan de eerste knapenjaren door de Heer in de hemel binnengeleid en wel onder de hemelse engelen, door wie hij in de staat van de onschuld wordt gehouden; en van deze staat is het bekend dat de kleine kinderen die hebben tot aan het eerste van de knapenjaren; als de leeftijd van de knapenjaren begint, legt hij bij graden de staat van onschuld af, maar wordt wel in een staat van naastenliefde gehouden door de aandoening van de wederzijdse naastenliefde jegens zijn gelijken en die staat duurt bij verscheidenen voort tot aan de jongelingsjaren; dan is hij onder de geestelijke engelen; omdat hij dan aanvangt vanuit zich te denken en daarnaar te handelen, kan hij niet langer in de naastenliefde worden gehouden, zoals eerder; dan roept hij immers de erfboze dingen op, waardoor hij zich laat leiden; als deze staat komt, dan worden de goede dingen van de naastenliefde en van de onschuld die hij eerder had ontvangen, verbannen volgens de graden waarin hij de boze dingen denkt en ze metterdaad bevestigt, toch worden zij niet verbannen maar door de Heer naar de innerlijke dingen heengeleid en daar opgeborgen; maar omdat hij de ware dingen nog niet kent, zijn daarom de goede dingen van onschuld en naastenliefde die hij in die twee staten had ontvangen nog niet gekwalificeerd; de ware dingen immers geven de hoedanigheid aan het goede en het goede geeft het wezen aan de ware dingen; daarom wordt hij van die leeftijd aan door onderwijzingen en vooral door eigen denken en de bevestigingen daaruit met ware dingen doordrenkt; voor zoveel hij dus in de aandoening van het goede is, worden door de Heer de ware dingen met het goede bij hem verbonden, nr. 4340 en tot nutten opgeborgen. Het is deze staat die wordt aangeduid met de zeven jaren van overvloed der opbrengst; het zijn die aan het goede aangebonden ware dingen die in de eigenlijke zin overblijfselen worden genoemd; voor zoveel als de mens zich dus laat wederverwekken, zijn de overblijfselen het nut van dienst, want voor zoveel wordt door de Heer vanuit die tevoorschijn gehaald en in het natuurlijke teruggebracht, opdat er overeenstemming van de uiterlijke met de innerlijke dingen of van de natuurlijke met de geestelijke dingen wordt voortgebracht; dit vindt plaats in de staat die met de zeven jaren des hongers wordt aangeduid; dit is de verborgenheid. De mens van de Kerk gelooft heden ten dage dat men, onverschillig hoedanig iemands leven ook is, niettemin vanuit barmhartigheid in de hemel kan worden opgenomen en daar de eeuwige gezegendheid smaken; hij meent immers dat het alleen een toelating is; maar dan dwaalt hij schromelijk; niemand immers kan in de hemel worden toegelaten en opgenomen worden tenzij hij het geestelijk leven heeft ontvangen en niemand kan het geestelijk leven ontvangen tenzij hij wordt wederverwekt en niemand kan wederverwekt worden dan alleen door het met het ware van de leer verbonden goede van het leven; daaruit heeft hij het geestelijk leven; dat niemand in de hemel kan komen tenzij hij het geestelijk leven door de wederverwekking heeft ontvangen, zegt de Heer duidelijk bij Johannes:

‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij dat iemand opnieuw verwekt worde, hij kan het koninkrijk Gods niet zien’, (Johannes 3:3);

en direct daarna:

‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: zo iemand niet verwekt is geweest vanuit water en geest, hij kan in het koninkrijk Gods niet ingaan’, (Johannes 3:5);

water is het ware van de leer, nrs. 2702, 3058, 3424, 4976 en geest is het goede van het leven; door de doop gaat niemand in, maar de doop is de aanduiding van de wederverwekking, die de mens van de Kerk indachtig moet zijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl