Bible

 

Exodus 23:32

Studie

       

32 Gij zult met hen, noch met hun goden, een verbond maken.

Bible

 

I Samuël 8:3

Studie

       

3 Doch zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; maar zij neigden zich tot de gierigheid, en namen geschenken, en bogen het recht.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4899

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4899. Zie, ik heb dit bokje gezonden; dat dit betekent dat het voldoende is dat er het pand is, staat vast uit de betekenis van het geitenbokje, namelijk van de echtelijke liefde of van de verbinding, nr. 4871; hier alleen het pand omdat het bokje niet was aanvaard; de oorzaak hiervan was, waarover eerder, dat het echtelijke er niet was; en omdat het vanwege dit was, wordt daarom met ‘Gij hebt haar niet gevonden’ aangeduid, indien het echtelijke er niet is; dit vloeit ook voort uit de onverschilligheid, nr. 4897. Er wordt ervan afgezien deze dingen verder te ontvouwen vanwege de eerder in nr. 4893 aangegeven oorzaak, namelijk dat zij in de schaduw van het verstand zouden vallen en dingen die in deze schaduw vallen, vallen ook in het ongeloof; zoals bijvoorbeeld dat er het echtelijke zou zijn opdat de Kerk er zal zijn, namelijk het echtelijke tussen het ware en het goede en eveneens dat het innerlijke zal zijn in het uiterlijke en dat er zonder die twee niets van de Kerk is. Hoedanig deze dingen in de Joodse Kerk waren, daarover wordt hier in de innerlijke zin gehandeld, namelijk dat er wat die natie betreft, niet enig innerlijke in het uiterlijke is geweest, maar dat het er is geweest wat de inzettingen en de wetten zelf betreft, los van de natie. Wie gelooft heden ten dage anders dan dat bij de Joodse natie de Kerk is geweest, ja zelfs dat die natie boven de overige uitverkoren en geliefd is geweest en dit heeft vooral als oorzaak dat zoveel en zulke grote wonderen bij haar waren gedaan en dat zo vele profeten tot haar werden gezonden en eveneens dat bij haar het Woord was, terwijl toch die natie in zich niets van de Kerk had; zij was immers in geen naastenliefde; wat de echte naastenliefde is, wist zij in het geheel niet; zij was ook in geen geloof in de Heer; zij wist dat Hij zou komen, maar opdat Hij hen zou verheffen boven allen in het heelal; maar omdat dit niet gebeurde, verwierp zij Hem geheel en al en over Zijn hemels rijk wilden zij niets weten. Deze dingen die de innerlijke dingen van de Kerk zijn, erkende deze natie zelfs niet met de leer, des te minder met het leven. Hieruit alleen al kan men opmaken dat niets van de Kerk in die natie is geweest. Iets anders is het dan de Kerk ‘bij’ een natie is en iets anders dat de Kerk ‘in’ een natie is; zo bijvoorbeeld is de christelijke Kerk bij hen die het Woord hebben en vanuit de leer de Heer prediken; maar toch is niets van de Kerk in hen, tenzij zij in het huwelijk van het goede en het ware zijn, dat wil zeggen, tenzij zij in de liefde jegens de naaste en daaruit in het geloof zijn, dus zo dat de innerlijke dingen van de Kerk in de uiterlijke zijn. In degenen die alleen in de uiterlijke dingen afgescheiden van de innerlijke dingen zijn, is de Kerk niet; eveneens is in hen die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, de Kerk ook niet. Daaruit blijkt dat het iets anders is dat de Kerk bij een natie is en iets anders dat de Kerk in een natie is. In de innerlijke zin wordt in dit hoofdstuk gehandeld over de Kerk bij de Joodse natie en in die natie. Hoedanig de Kerk bij die natie was, wordt beschreven door de verbinding van Tamar met Jehudah onder het voorwendsel van de zwagerplicht en hoedanig die Kerk in die natie was, door de verbinding van Jehudah met Tamar zoals met een loonhoer. Maar er wordt er van afgezien die dingen meer in het bijzonder uiteen te zetten om de eerder aangegeven oorzaak; zij zouden immers zoals gezegd, in de schaduw van het verstand vallen. Dat de schaduw van het verstand in deze dingen is, kan hieruit vaststaan dat heden ten dage nauwelijks iemand weet wat het innerlijke van de Kerk is; dat het de liefde jegens de naaste is in het willen en vanuit het willen in het doen en vandaar het geloof in het doorvatten, wie weet dit? Wanneer men dit niet weet en nog meer wanneer men dit ontkent, zoals gebeurt door hen die het geloof zonder de werken van de naastenliefde als zaligmakend verklaren, in welke schaduw moeten dan niet de dingen vallen die hier in de innerlijke zin worden gezegd over de verbinding van het innerlijke met het uiterlijke van de Kerk bij de Joodse natie en in de Joodse natie. Zij die niet weten dat dit het innerlijke en dus het wezenlijke van de Kerk is, staan allerverst verwijderd van de eerste graad van het verstaan van zulke dingen en dus allerverst verwijderd van de ontelbare en onuitsprekelijke dingen die in de hemel zijn, waar de dingen die van de liefde tot de Heer en van de liefde jegens de naaste zijn, het al des levens zijn, dus het al van de wijsheid en van het inzicht.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl