7419. En het zal zijn tot luizen; dat dit betekent dat daaruit de boosheden zullen oprijzen, staat vast uit de betekenis van luizen, namelijk boosheden; maar welke boosheden het zijn en vanuit welke oorsprong, kan vaststaan uit de overeenstemming van de boosheden met zulke dieren, namelijk dat het vooral de boosheden zijn die in de zinlijke of in de volstrekt uiterlijke mens zijn; de overeenstemming is daarvandaan dat luizen in de buitenste huid zijn, waar vuilnis en schurft huizen; het zinlijke van hen die in de wetenschap van het geloof zijn geweest, maar in een leven van het boze, is eveneens zodanig; wanneer die wetenschap van hen wordt afgenomen, zoals met zulke figuren in het andere leven gebeurt, dan zijn zij grof en log van gemoed; zij zijn mij vele maken verschenen; zij zijn lelijk en weerzinwekkend.

De aanvallen en het belagen door boosheden wordt daarmee aangeduid, dat zij bijten.

Dat luizen die dingen betekenen, kan niet uit andere plaatsen in het Woord worden bevestigd, want zij worden alleen vermeld bij David, waar over Egypte wordt gesproken, (Psalm 105:31).