Bible

 

Exodus 23:10

Studie

       

10 Gij zult ook zes jaar uw land bezaaien, en deszelfs inkomst verzamelen;

Bible

 

Jozua 22:5

Studie

       

5 Alleenlijk neemt naarstiglijk waar te doen het gebod en de wet, die u Mozes, de knecht des HEEREN, geboden heeft, dat gij den HEERE, uw God, liefhebt, en dat gij wandelt in al Zijn wegen, en Zijn geboden houdt, en Hem aanhangt, en dat gij Hem dient met uw ganse hart en met uw ganse ziel.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9278

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9278. Zes dagen zult gij uw werken doen; dat dit betekent de staat van arbeid en van strijd, wanneer men in de uiterlijke verkwikkingen is die verbonden moeten worden met de innerlijke dingen, staat vast uit de betekenis van zes dagen die de zevende voorafgaan, dus de staat van arbeid en strijd, nrs. 737, 900, 8510, 8588, 8975; de arbeid dan en de strijd worden aangeduid met de werken, die in die dagen gedaan zullen worden.

Met de werken van zes dagen en met de rust op de zevende dag, worden de dingen aangeduid die bij de mens ontstaan in zijn eerste en tweede staat wanneer hij wordt wederverwekt; en eveneens de dingen die ontstaan bij hem wanneer hij is wederverwekt; over de eerste en de tweede staat van de mens wanneer hij wordt wederverwekt, zie nr. 9274 en over de dingen die bij hem ontstaan wanneer hij is wederverwekt, nr. 9213; deze dingen vinden plaats met als doel, dat de uiterlijke dingen worden verbonden met de innerlijke.

Er is immers de uiterlijke mens, die ook de natuurlijke wordt genoemd en er is de innerlijke mens die de geestelijke wordt genoemd; de uiterlijke mens heeft gemeenschap met de wereld en de innerlijke met de hemel.

Het is de Goddelijke Orde dat de hemel de wereld zal regeren bij de mens en niet de wereld de hemel bij hem; wanneer immers de hemel de mens regeert, dan regeert de Heer hem; de mens is daarin geboren, dat hij de wereld en zichzelf liefheeft boven de hemel en de Heer; omdat dit tegengesteld is aan de Goddelijke Orde, moet het door de wederverwekking worden omgekeerd; wat plaatsvindt, wanneer de dingen die van de hemel en van de Heer zijn, meer worden geliefd dan de dingen die van de wereld en van hemzelf zijn.

Dit is de oorzaak, dat de mens die is wederverwekt, en ook degene die in de hemel is, bij beurten in de uiterlijke en bij beurten in de innerlijke dingen is, want daardoor worden de uiterlijke dingen gerangschikt opdat die samenstemmen met de innerlijke dingen en tenslotte opdat die aan de innerlijke worden onderworpen.

Wanneer de mens in dit uiterlijke is, dan is hij in arbeid en strijd, want hij is in een leven dat smaakt naar de wereld, waarin van alle kanten de hellen invloeien en die aanhoudend trachten de dingen die van de hemel zijn bij de mens te bestoken, ja zelfs onder het juk te brengen; maar de Heer beschermt en bevrijdt aanhoudend.

Vandaar nu de arbeid en de strijd, die worden aangeduid met de zes dagen van de week, waarin de werken moeten plaatsvinden.

Maar wanneer de mens in de innerlijke dingen is, dan houdt, omdat hij in de hemel bij de Heer is, de arbeid en de strijd op en is hij in de kalmte van de vrede, waarin ook de verbinding plaatsvindt; dit wordt aangeduid met de zevende dag.

Dat het innerlijke van de mens is geschapen volgens het beeld van de hemel en zijn uiterlijke naar het beeld van de wereld en dat de mens dus zo een kleine vorm van de hemel en de wereld is, volgens de zegswijze van de Ouden een microkosmos, zie nr. 6057; bijgevolg is het volgens de Goddelijke Orde, dat de Heer door de hemel de wereld regeert bij de mens en geenszins andersom.

Hoedanig de arbeid en de strijd is wanneer de mens in zijn uiterlijke is, kan hieruit vaststaan, dat hij dan in zo’n staat is, dat hij warm wordt uit de wereld en koud is voor de hemel, tenzij deze is zoals de wereld, dat hij vandaar in zo’n schaduw is, dat hij het niet kan begrijpen, dan dat de uiterlijke dingen in de innerlijke invloeien, dus dat het oog ziet en het oor hoort uit zich en dat de objecten ervan het denken voortbrengen en het verstandelijke doen optreden en dat hij vandaar uit zich kan geloven en uit zich God liefhebben; dus vanuit de wereld de hemel zien; uit deze begoocheling kan hij nauwelijks worden weggeleid, voordat hij uit de uiterlijke dingen in de innerlijke is en zo in het licht van de hemel is opgeheven; dan eerst doorvat hij, dat de zaken die van de wereld bij hem zijn, dus die van het lichaam en van de zinnen ervan zijn, zien en handelen door de invloeiing uit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer en in het geheel niets uit zichzelf.

Daaruit blijkt, vanwaar het is dat de zinlijke mens gelooft, dat uit de wereld en uit de natuur het al van zijn leven is, dat er geen hel is, noch een hemel en tenslotte dat er geen God is; en als gevolg daarvan lacht om alle dingen van de Kerk voor zoveel als het hemzelf betreft, maar, voor zoveel als het de eenvoudigen betreft, is dit wel passend, vindt hij, opdat zij in banden worden gehouden en tevens krachtens de wetten.

Daaruit kan men weten, wat het is om in de uiterlijke dingen te zijn en niet tegelijk in de innerlijke en dat de mens, wanneer hij in de uiterlijke dingen is in de koude en de schaduw is ten aanzien van de dingen die van de hemel en van de Heer zijn; en eveneens kan men daaruit weten, wie in de wereld inzichtsvol en wijs zijn, namelijk degenen die in het ware en goede van de Kerk zijn, omdat deze mensen wijs zijn uit de hemel; en ook wie dwaas en ijlhoofdig zijn, namelijk degenen die niet in het ware en goede van de Kerk zijn, omdat zij alleen kennis en wetenschappen hebben vanuit de wereld en dat degenen van hen die zich door de wetenschappen van de wereld hebben bevestigd tegen de waarheden en goedheden van de Kerk, meer ijlhoofdig en dwaas zijn dan de overigen, hoezeer zij ook geloven dat zij inzichtsvol en wijs zijn boven anderen en degenen die in het goede van het leven vanuit de waarheden van de leer zijn, onnozelen noemen, terwijl toch de eenvoud van deze wijsheid vóór de engelen is; ook worden dezen na de dood in de wijsheid van de engelen verheven door de Heer.

Dat dit zo is, leert de Heer ook bij Mattheüs: ‘Deswege spreek Ik door gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen, noch verstaan’, (Mattheüs 13:13,14).

Bij Johannes: ‘Ik zal de Geest der Waarheid zenden, Die de wereld niet kan ontvangen, aangezien zij Hem niet ziet en Hem ook niet erkent; nog slechts een klein weinig en de wereld zal Mij niet meer zien’, (Johannes 14:17,19); dat de wereld de Geest der Waarheid niet kan ontvangen, aangezien zij Hem niet ziet en Hem ook niet bekent, betekent dat zij de Heer niet zal erkennen met het geloof van het hart, omdat de uiterlijkheden, die van de wereld zijn, zullen verduisteren.

Wie vandaar aanbidt heden Hem als de Heer van de gehele hemel en de gehele aarde, (Mattheüs 28:18), terwijl toch allen die in de hemelen zijn, dus die in het innerlijke zijn, de Heer als hun allene God zien.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl