Bible

 

Exodus 22:3

Studie

       

3 Indien de zon over hem opgegaan is, zo zal het hem een bloedschuld zijn; hij zal het volkomen wedergeven; heeft hij niet, zo zal hij verkocht worden voor zijn dieverij.

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 763

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

763. Zoveel als zij zichzelf verheerlijkt en verlustigd heeft, zoveel pijniging en rouw geeft haar, betekent dat er voor hen in de graad volgens de verheffing des harten vanwege de heerschappij en volgens de uitbundige vreugde van gemoed en lichaam vanwege de rijkdommen, na de dood innerlijke smart is vanwege de neerwerping en de bespotting en vanwege de behoeftigheid en de ellende.

Met, zoveel als zij zichzelf verheerlijkt heeft, wordt aangeduid in de graad volgens de verheffing des harten vanwege de heerschappij; daarom immers verheerlijken zij zich; met zoveel als zij zich verlustigd heeft, wordt aangeduid in de graad volgens de uitbundige vreugde van gemoed en lichaam vanwege de rijkdommen en de verkwikkingen en bekoorlijkheden daaruit, zoals eerder in nr. 759; met haar pijniging geven, wordt aangeduid de innerlijke smart vanwege de neerwerping uit de heerschappij en dan de bespotting; hun pijniging na de dood is nergens anders vandaan; en met haar rouw geven, wordt aangeduid de innerlijke smart vanwege de behoeftigheid en de ellende; hun rouw na de dood is daarvandaan; het verkwikkelijke van de liefde van heersen vanuit de liefde van zich over alle dingen van de Heer, namelijk alle dingen van de hemel en van de Kerk, wordt na de dood in zo’n pijniging verkeerd en het bekoorlijke van de liefde om het gemoed en het lichaam te vullen met de verrukkingen die uit de rijkdom zijn opgevat, wordt bij hen die in de genoemde liefde van heersen zijn, verkeerd in zo’n rouw; want de verkwikkelijke en bekoorlijke dingen die vanuit die liefden voortgaan, maken het leven van eenieder en daarom ontstaat er, wanneer zij in het tegengestelde worden verkeerd, pijniging en rouw; dit zijn de vergeldingen en de straffen, die in het Woord worden verstaan onder de pijnigingen in de hel; en vandaar wordt de haat tegen de Heer en tegen alle dingen van de hemel en de Kerk, verstaan onder het vuur daar.

Eendere dingen worden ten aanzien van Babel gezegd bij de profeten: ’Ik zal Babel en alle inwoners van Chaldea al het boze vergelden dat zij gedaan hebben in Zion vóór ulieder ogen’, (Jeremia 51:24).

‘Over Babel zal de verwoester komen, want de God der vergeldingen, Jehovah, zal door te vergelden vergelden’, (Jeremia 51:55, 56).

‘Uw grootsheid is in de hel neergelaten, onder u is de worm uitgespreid [de pijniging die de innerlijke smart is]; gij zei in uw hart: Ik zal de hemelen beklimmen, over de sterren Gods zal ik mijn troon verhogen; ik zal de Allerhoogste gelijk zijn; doch gij zijt tot de hel neergelaten; die u zien, zullen zeggen: Is dit de man die de aarde beroerde, die de koninkrijken deed beven’, enzovoort, (Jesaja 14:11, 13-16); deze dingen ten aanzien van Lucifer, die daar Babel is, zoals blijkt uit de verzen 4 en 22 daar.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 759

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

759. En de kooplieden der aarde vanwege de vermogens van haar verrukkingen tijk zijn geworden, betekent de grotere en de kleinere van de orde om die hiërarchie, die door de heerschappij over de heilige dingen de Goddelijke Majesteit en de meer dan Vorstelijke Heerlijkheid najagen en aanhoudend daarnaar streven om die te verstevigen door het vermenigvuldigen van de kloosters en van de daarin bevindende bezittingen en door de schatten die zij zonder doel vanuit de wereld vergaren en ophopen en zich zo lichamelijke en natuurlijke verkwikkingen en bekoorlijkheden verschaffen vanuit de aan zichzelf toegekende hemelse en geestelijke heerschappij.

Onder de kooplieden van Babylon kunnen geen anderen worden verstaan dan de grotere en de kleinere in rang in hun kerkelijke hiërarchie, omdat in vers 23 van dit hoofdstuk wordt gezegd dat zij de groten der aarde zijn; en onder de vermogens van de verrukkingen waarmee zij verrijkt zijn, kunnen geen andere dingen worden verstaan dan de dogma’s waardoor zij zich als middelen de heerschappij over de zielen van de mensen verwerven en zo ook over hun bezittingen en schatten; dat zij die zonder doel vergaren en daarmee hun schatkisten volproppen, is bekend; en verder ook dat zij handel drijven met de heilige dingen van de Kerk, zoals dat zij door offers en geschenken die aan de kloosters worden gegeven en aan hun heiligen en beelden en door missen en aflaten en verschillende dispensaties, het heil verkopen, dat wil zeggen de hemel.

Wie kan niet zien, dat zij, indien niet de pauselijke heerschappij was gebroken ten tijde van de hervorming, de bezittingen en de schatten van alle koninkrijken in geheel Europa, bijeengeschraapt zouden hebben en dat dan zij alleen heren zouden zijn geworden en alle overigen knechten; hebben zij niet uit de voorafgaande eeuwen, toen zij de mogendheid hadden over keizers en koningen, die zij, indien zij niet gehoorzaamden, in de ban konden slaan en afzetten, voornamelijk de rijkdom en nog hun jaarlijkse inkomsten, die onmetelijk zijn en schatkamers vol goud, zilver en kostbare stenen; een eendere barbaarse heerschappij zetelt nog in het gemoed van verscheidenen van hen en wordt enig en alleen in bedwang gehouden door de vrees voor het verlies ervan indien zij buiten haar grenzen zou worden uitgestrekt.

Maar tot wat zijn zulke grote inkomsten, schatten en bezittingen van nut, als het niet is om zich daaraan te verlustigen en zich daarop te beroemen en om hun heerschappij tot in het eeuwige te vestigen?

Hieruit kan vaststaan, wat hier wordt aangeduid met de kooplieden van de aarde, die vanuit de vermogens van de verrukkingen van Babylon rijk zijn geworden.

Zij worden ook kooplieden genoemd bij Jesaja:

‘De bewoners van Babel zijn geworden zoals stoppels; het vuur heeft ze verbrand; zij ontrukken hun ziel niet aan de hand van de vlam; zodanig zijn uw kooplieden van de jeugd aan’, (Jesaja 47:14, 15).

Met handel drijven en zaken doen wordt in het Woord aangeduid zich geestelijke schatten verwerven, te weten de erkentenissen van het ware en het goede en in de tegengestelde zin de erkentenissen van het valse en het boze en met deze wereld gewinnen en met eerstgenoemde zin de hemel gewinnen; en daarom vergeleek de Heer ‘het Koninkrijk der hemelen met een koopman zoekende schone parels’, (Mattheüs 13:45, 46); en de mensen der Kerk ‘met knechten, aan wie talenten waren gegeven om daarmee handel te drijven en winst te maken’, (Mattheüs 25:14-20); en ‘aan wie tien mina’s waren gegeven om daarmee evenzo handel te drijven en winst te maken’, (Lukas 19:12-26).

En omdat met Tyrus de Kerk wordt aangeduid ten aanzien van de erkentenissen van het ware en het goede, wordt er daarom over handeldrijven en winst maken in het gehele zevenentwintigste hoofdstuk bij Ezechiël gehandeld en wordt er van gezegd:

‘In uw wijsheid en in uw inzicht hebt gij u gemaakt goud en zilver in uw schatten en door de veelheid van uw wijsheid in uw koophandel hebt gij uw schatten vermenigvuldigd’, (Ezechiël 28:4, 5); en elders:

‘Tyrus is verwoest, welks kooplieden vorsten zijn, welks handelaren de geëerden der aarde zijn’, (Jesaja 23:1, 8).

En de verdraaide Kerk bij de Joden in het land Kanaän wordt genoemd ‘land des handels’, (Ezechiël 16:3, 29; 21:30; 29:14).

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl