Bible

 

Exodus 21:23

Studie

       

23 Maar indien er een dodelijk verderf zal zijn, zo zult gij geven ziel voor ziel.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8989

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8989. En hij zal hem brengen òf aan de deur òf aan de post; dat dit betekent de staat van de vergemeenschapping van het bevestigde en ingeplante ware met het geestelijk goede, staat vast uit de betekenis van de deur, namelijk de binnenleiding van het ware tot het goede, nrs. 2356, 2385, hier van het bevestigde en ingeplante ware, dat met de Hebreeuwse dienstknecht na het knechtschap van zes jaren wordt aangeduid, nrs. 8976, 8984; en omdat de deur de binnenleiding is, is die eveneens de vergemeenschapping, want door de deur wordt de ene kamer met de andere verbonden; en uit de betekenis van de post, namelijk de verbinding van dat ware met het goede, want de post is tussen twee kamers en verbindt ze.

Wie kan niet zien dat dit ritueel ten aanzien van de blijvende dienstknechten een verborgenheid in zich bevat en wel een Goddelijke verborgenheid; het werd immers door Jehovah vanaf de berg Sinaï gedicteerd en bevolen.

Zij die geloven dat er niets heiligers en meer Goddelijk in het Woord is dan dat wat in de letter verschijnt, zullen verwonderd zijn dat deze en meer dingen die in dit hoofdstuk en in het volgende zijn bevat, zijn gedicteerd met levende stem door Jehovah; zij verschijnen immers in de letterlijke zin zoals zulke zaken die in de wetten van de natiën zijn; zoals dit: over de dienstknechten, dat degene van hen die niet van het knechtschap wil uitgaan, aan de deur of aan de post zou worden gebracht en hem door zijn heer zou worden doorboord met diens priem; dit lijkt in de letterlijke zin niet op het Goddelijke, niettemin is het ten zeerste Goddelijk; maar dit blijkt niet dan alleen door de innerlijke zin.

De innerlijke zin is dat degenen die alleen in waarheden zijn en niet in het overeenstemmende goede, maar toch in het verkwikkelijke van de herinnering van de geestelijke goedheden, nrs. 8986, 8987, enige vergemeenschapping en verbinding hebben met het geestelijk goede; dit werd daardoor uitgebeeld dat het oor van de dienstknecht aan de deur of aan de post zou worden doorboord door zijn heer; de deur immers is de vergemeenschapping, de post de verbinding, het oor de gehoorzaamheid en dat doorboren met een priem, is het uitbeeldende voor de staat waarin hij zou blijven; zo doorvatten de engelen deze dingen die bij de mens zijn als hij het Woord leest; de engelen immers denken niet aan een deur, noch aan een post, noch aan een oor en aan het doorboren daarvan en zelfs niet aan een dienstknecht, maar in plaats daarvan aan de vergemeenschapping en verbinding; de engelen immers zijn in het inzicht van zulke dingen, omdat zij in het licht zijn; en aan hen doen zich niet dan alleen geestelijke en hemelse dingen voor, maar niet natuurlijke en wereldse zaken, zodanig als die in de letterlijke zin van het Woord zijn; want de zin van de letter van het Woord is natuurlijk en werelds, maar de innerlijke zin ervan is geestelijk en hemels; eerstgenoemde is voor de mensen, de laatstgenoemde voor de engelen; vandaar is er door het Woord vergemeenschapping en verbinding van de hemel met de mens.

Opdat de verborgenheden die in deze handelwijze met de bij hun heer blijvende dienstknechten nog verder uitkomen, moet worden gezegd vanwaar het komt dat de deuren en de posten de vergemeenschapping en de verbinding betekenen.

De engelen en de geesten hebben verblijven die geheel en al zo verschijnen als die welke in de wereld zijn, nrs. 1116, 1626-1628, 1631, 4622, en wat een verborgenheid is, alle en de afzonderlijke dingen die in hun woningen verschijnen, zijn aanduidend voor geestelijke dingen; zij vloeien ook voort uit de geestelijk objecten die in de hemel zijn en die vandaar in hun gemoed zijn.

De vergemeenschappingen van het ware met het goede vertonen zich daar door deuren en de verbindingen door posten en andere zaken door de kamers zelf, door voorhoven, door vensters en door verschillende versieringen; dat dit zo is, kan de mens heden ten dage, vooral degene die louter natuurlijk is, niet geloven, omdat zij niet waar te nemen zijn met de zinnen van hun lichaam; maar die dingen werden wel degelijk door de profeten gezien toen hun innerlijk werd geopend tot de hemel, staat vast uit het Woord.

Door mij zijn zij eveneens duizenden malen waargenomen en gezien; ik heb hen ook meermalen horen zeggen dat de deuren van hun kamers geopend waren wanneer hun gedachten met mij werden vergemeenschapt en dat zij gesloten waren wanneer die niet werden vergemeenschapt.

Vandaar komt het dat de deuren in het Woord worden genoemd, waar gehandeld wordt over de vergemeenschapping, zoals bij Jesaja: ‘Ga heen, Mijn volk, binnen in uw kamers en sluit uw deur achter u toe, verberg u als voor een klein ogenblik, totdat de toorn overgaat’, (Jesaja 26:20); de deur achter u sluiten totdat de toorn overgaat, voor: geen vergemeenschapping met de boosheden zoals de toorn, nrs. 3614, 5034, 5798, 6358, 6359, 6937, 8284, 8483.

Bij Maleachi: ‘Zal Hij van ulieden de aangezichten opnemen, zie Jehovah Zebaoth; wie ook onder u sluit liever de deuren toe; ook het licht steekt gij op Mijn altaar tevergeefs aan’, (Maleachi 1:9,10); de deuren toesluiten voor geen gemeenschap hebben met de heilige of Goddelijke dingen.

Bij Zacharia: ‘Open, o Libanon, uw deuren, opdat het vuur uw ceders zal verteren’, (Zacharia 11;1); de deuren openen, voor toegang of vergemeenschapping geven.

Bij David: ‘Hij gebood de ethers van boven, de deuren der hemelen deed Hij open’, (Psalm 78:23); de deuren der hemelen opendoen, voor vergemeenschapping geven met de waarheden en goedheden die uit de Heer in de hemelen zijn.

Bij dezelfde: ‘Ik koos liever aan de deur te staan in het huis van Mijn God, dan te wonen in de tenten van de goddeloosheid’, (Psalm 84:11); aan de deur staan, voor gemeenschap hebben van buiten met het goede, dat het huis van God is, nr. 3720.

Bij dezelfde: ‘Heft, poorten, uw hoofden; weest opgeheven, gij deuren der wereld, opdat zal binnenschrijden de Koning der heerlijkheid’, (Psalm 24:7,9); de deuren der wereld opheffen, voor de harten openen en verheffen tot de heer, Die de Koning der heerlijkheid is en zo vergemeenschapping geven, dat wil zeggen, opdat Hij zal invloeien met het goede van de naastenliefde en het ware van het geloof; de Heer wordt de Koning der heerlijkheid genoemd krachtens het Ware dat uit het Goede is.

Bij Jesaja: ‘Jehovah zei tot Zijn Gezalfde, tot Kores, wiens rechter Ik heb gevat, om te onderwerpen vóór Hem de natiën, opdat Ik de lenden van de koningen zal losmaken, om te openen vóór Hem de deuren en dat de poorten niet gesloten worden; Ik zal vóór U gaan en het kromme zal Ik rechtmaken en Ik zal U de schatten van de duisternissen geven en de verborgen rijkdommen van de schuilhoeken, opdat U zult bekennen dat Ik Jehovah, Die U bij Uw Naam geroepen heb, de God van Israël ben’, (Jesaja 45:-3); hier ten aanzien van de Heer met betrekking tot het Menselijke, Die in de uitbeeldende zin Kores is; vóór Hem de deuren openen, is toegang geven tot het Goddelijke Zelf; vandaar komt het dat Hij ook ten aanzien van Zijn Menselijke God wordt genoemd, hier de God van Israël.

Bij Johannes: Zie, Ik heb vóór u een geopende deur gegeven, die niemand kan sluiten, omdat gij een geringe macht hebt en Mijn woord hebt bewaard’, (Openbaring 3:8); een geopende deur geven, voor vergemeenschapping met de hemel.

Bij dezelfde: ‘Na dezen zag ik, en zie, een deur geopend in de hemel; ik hoorde: Klim hier op, opdat Ik u tone de dingen die moeten geschieden na dezen’, (Openbaring 4:1); de deur daar klaarblijkelijk voor de vergemeenschapping, omdat er wordt gehandeld over de onthulling die hij zou ontvangen uit de hemel; daaruit blijkt eveneens dat de vergemeenschapping daar wordt uitgebeeld door een deur, zoals eerder werd gezegd.

Bij dezelfde: ‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal gehoord hebben en de deur zal geopend hebben, Ik zal tot hem binnentreden en met hem avondmalen en hij met Mij’, (Openbaring 3:20); hier ook de deur klaarblijkelijk voor de toegang en de vergemeenschapping met de hemel, waar de Heer is en dus met de Heer.

Eender bij Mattheüs: ‘De Bruidegom kwam en de maagden schreden in tot de bruiloft en de deur werd gesloten; tenslotte kwamen de overige maagden, zeggende: Heer, Heer, doe ons open. Hij echter antwoordende zei: Voorwaar zeg Ik: Ik ken u niet’, (Mattheüs 25:10-12).

Wat deze teksten in de innerlijke zin betekenen, zie de nrs. 4635 tot 4638, namelijk dat de maagden degenen zijn die binnen de Kerk zijn; olie hebben in de lampen is het goede van de naastenliefde in de waarheden van het geloof en niet olie hebben in de lampen is waarheden van het geloof hebben, maar niet daarin het goede van de naastenliefde; voor dezen wordt de deur gesloten genoemd, omdat zij gemeenschap hebben met de hemel, dat wil zeggen, door de hemel met de Heer; de vergemeenschapping met de hemel en door de hemel, vindt plaats door het goede van de naastenliefde en van de liefde, maar niet door de waarheden die van het geloof worden genoemd, zonder het goede daarin; daarom worden dezen de dwaze maagden genoemd, de anderen echter de voorzichtige maagden.

Bij Lukas: ‘Velen zullen zoeken binnen te treden, maar zullen niet kunnen; nadat de Heer des huizes zal opgestaan zijn en de deur zal toegesloten hebben, dan zult gij beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen, zeggende: Heer, Heer, doe ons open; maar antwoordende zal Hij u zeggen: Ik ken u niet van waar gij zijt. Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben gegeten vóór U en gedronken en Gij hebt in onze straten geleerd; maar Hij zal u zeggen: Ik ken u niet van waar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid’, (Lukas 13:24-27); hier eveneens klaarblijkelijk de deur voor de toegang en de vergemeenschapping, zoals eerder; dat zij voor wie de deur is toegesloten en die aankloppen en niet worden binnengelaten, degenen zijn die in de waarheden van het geloof uit het Woord zijn en niet in het goede van de naastenliefde, wordt aangeduid met eten vóór de Heer en drinken en de Heer in de straten horen leren en toch niet het leven van het geloof leven; want degenen die dit niet leven, zijn werkers der ongerechtigheid.

Bij Johannes: ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet is inschrijdende door de deur in de stal der schapen, maar opklimt van elders, die is een dief en een rover; die echter inschrijdende is door de deur, is een herder der schapen; Ik ben de Deur; indien iemand door Mij binnengetreden zal zijn, die zal gezaligd worden’, (Johannes 10:1,2,9); binnenschrijden door de deur, is door het ware dat van het geloof is tot het goede van de naastenliefde en van de liefde, dus tot de Heer, want de Heer is het Goede zelf; ook is Hij het Ware dat binnenleidt, dus eveneens de Deur, want het geloof is uit Hem.

Dat met de deur de vergemeenschapping wordt aangeduid, verschijnt zoals een beeldspraak of een vergelijking; maar in het Woord zijn geen beeldspraken of vergelijkingen, maar zijn werkelijke overeenstemmingen; ook de vergelijkingen daar vinden plaats door zulke dingen die overeenstemmen, zoals kan vaststaan uit wat over de deur is gezegd, namelijk dat deuren bij de engelen en de geesten in de hemel daadwerkelijk verschijnen en het openen en het sluiten ervan, volgens de vergemeenschappingen; en eveneens in de overige dingen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 801

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

801. Uit de beschrijving van deze mensen voor de vloed kan men zien, van welke aard de stijl van de Oudsten was, en vandaar hoe de profetische stijl was; zij worden hier tot aan het einde van dit hoofdstuk beschreven, in dit vers naar de zelfoverredingen, in het volgende 23e vers naar de begeerten, dat wil zeggen: naar de staat van de dingen van hun verstand, daarna volgens de staat van de dingen van hun wil; en hoewel en geen dingen van het verstand noch van de wil bij hen waren, is het tegendeel daarvan toch ook zo te noemen, zoals de zelfoverredingen van het valse, welke allerminst een aangelegenheid van het verstand zijn, omdat zij tot de gedachten en de redeneringen behoren; op dezelfde wijze de begeerten, welke allerminst een aangelegenheid van de wil zijn; zij worden beschreven, zeg ik, eerst naar de zelfoverredingen van het valse, daarna volgens de begeerten, en dit is de rede van de herhaling in dit 21ste vers en in het volgende 23ste, maar dan in andere volgorde. Van deze aard is ook de profetische stijl; de reden hiervan is deze, dat, daar er bij de mens tweeërlei leven is, het ene tot de dingen van het verstand, het andere tot de dingen van de wil behoort, welke levens onderling ten strengste zijn onderscheiden. De mens bestaat door beide, en hoewel deze levens heden ten dage bij de mens zijn gescheiden, vloeit toch het een bij het andere in, en meestal verenigen zij zich. Dat zij zich verenigen, kan door vele voorbeelden blijken en belicht worden. Daar nu de mens uit deze beide delen, verstand en wil, bestaat, en het ene in het andere invloeit, wordt de mens, wanneer hij in het Woord beschreven wordt, op een verschillende manier beschreven al naar het ene of het andere deel, en dit is de oorzaak van de herhalingen; anders zou de beschrijving onvolledig zijn. Op dezelfde wijze is het met elk ding gesteld, want de dingen verhouden zich geheel als de subjecten, daar zij tot de subjecten behoren, omdat zij uit de subjecten voortkomen; dingen van hun subject of van hun substantie gescheiden, zijn geen dingen, en dit is de reden waarom de dingen in het Woord op gelijke wijze naar beide delen beschreven worden; zo is dus de beschrijving van elk ding volledig.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl