Bible

 

Exodus 21:20

Studie

       

20 Wanneer ook iemand zijn dienstknecht of zijn dienstmaagd met een stok slaat, dat hij onder zijn hand sterft, die zal zekerlijk gewroken worden.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8990

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8990. En zijn heer zal zijn oor doorboren met een priem; dat dit het uitbeeldende van de gehoorzaamheid betekent, staat vast uit de betekenis van het oor, namelijk de gehoorzaamheid, nrs. 2542, 3869, 4551, 4652-4660; en uit de betekenis van doorboren met een priem, namelijk aan de deur of aan een post, dus aanhechten; hier, omdat over de gehoorzaamheid wordt gehandeld, is het bestemmen; en daarom volgt dat hij hem zal dienen voor altijd, dat wil zeggen, gehoorzamen.

Daaruit blijkt, dat het doorboren van het oor met een priem aan de deur of aan de post door zijn heer, het uitbeeldende van de gehoorzaamheid is.

Hoe het hiermee is gesteld, kan uit het voorgaande vaststaan, namelijk dat zij die alleen in de waarheden en niet in het overeenstemmende goede, dat wil zeggen, die in het geloof en niet in de naastenliefde zijn, niet vrij zijn, maar dienstknechten; want zij die vanuit het goede of de naastenliefde handelen zijn vrij; zij handelen immers uit zich, omdat vanuit het goede handelen of vanuit de naastenliefde, is handelen vanuit het hart, dus vanuit de wil, dus vanuit het zijne, want datgene is van de mens wat van zijn wil is; en van hetgeen vanuit de wil gebeurt, wordt gezegd dat het vanuit het hart is; maar zij die alleen in de waarheden van het geloof zijn en niet in het goede van de naastenliefde, zijn naar verhouding dienstknechten, want zij handelen niet uit zichzelf, omdat zij het goede niet in zich hebben, waaruit zij handelen, maar buiten zich en zij doen het zo vaak zij het indachtig zijn.

Zij die zodanig zijn tot aan het einde van het leven, blijven na de dood in die staat; ook kunnen zij niet worden voortgeleid tot de staat waarin zij vanuit aandoening van de naastenliefde, dus uit het goede handelen, maar uit gehoorzaamheid.

Dezen stellen in de Grootste Mens, die de hemel is, de dingen samen die de innerlijke dingen dienen, dus de vliezen en de huiden, nrs. 8977, 8980.

Hieruit kan vaststaan, hoe het is gesteld met het geloof-alleen, dus met degenen die krachtens de leer het geloof op de eerste plaats stellen en het goede van de naastenliefde op de tweede, ja zelfs op de laatste plaats; zij die het daadwerkelijk, dat wil zeggen, in het leven zelf, dit zo stellen, zijn de Hebreeuwse dienstknechten in de uitbeeldende zin; hieruit kan men ook opmaken hoe het gesteld is met hen die alles van het heil stellen in de geloofswaarheden en niets in het goede van de naastenliefde, namelijk daadwerkelijk of in het leven zelf, dus dat zij niet kunnen binnentreden in de hemel, want in de hemel regeert het goede en niet het ware zonder het goede; ook is het ware niet het ware of het geloof het geloof, dan alleen bij hen die in het goede zijn.

Dat het doorboren van het oor met een priem door zijn heer, het uitbeeldende van de gehoorzaamheid is, blijkt ook hieruit dat het aanhechten van het oor aan de deur is, maken dat hij aandacht zal hebben voor de zaken die zijn heer, die in de kamer is, gebiedt, dus bij voortduur horen, dus gehoorzamen, hier in de geestelijke zin de dingen die het goede wil en beveelt, want door de heer van de dienstknecht wordt het geestelijk goede uitgebeeld, nrs. 8981, 8986.

Omdat het oor het horen, dat van de gehoorzaamheid is, betekent, is het vandaar uit de oorsprong uit de geestelijke wereld ingevloeid in de menselijke spraak, zoals ‘iemand aan het oor trekken’, voor maken dat iemand oplet en opdat hij iets indachtig zal zijn; evenzo ‘naar iemand horen of luisteren’ voor gehoorzamen; want de innerlijke zin van zeer veel woorden is krachtens de overeenstemmingen vanuit de geestelijke wereld ingevloeid; eender wanneer gezegd wordt ‘het geestelijk licht’ en ‘het gezicht daaruit’, namelijk de dingen die van het geloof zijn; en ook ‘het geestelijk vuur’ en ‘het leven daaruit’, dus de dingen die van de liefde zijn.

Dat het doorboren van het oor met een priem plaatsvond, kwam omdat met een priem hetzelfde wordt aangeduid als met een pin of een nagel, namelijk de aanhechting of aanbinding en in de geestelijke zin de bestemming tot iets; maar de priem was een werktuig van een bediende en daarom van dienst om uit te beelden de bestemming tot een voortdurende gehoorzaamheid bij de dienstknecht.

Dat pinnen of nagels de aanhechting of aanbinding betekenen, staat vast uit de plaatsen waar zij worden genoemd, zoals bij (Jesaja 22:23; 33:20; 41:7; 54:2; Jeremia 10:4; Exodus 27:19; 38:31; Numeri 3:37; 4:32).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl