Bible

 

Exodus 19:18

Studie

       

18 En de ganse berg Sinai rookte, omdat de HEERE op denzelven nederkwam in vuur; en zijn rook ging op, als de rook van een oven; en de ganse berg beefde zeer.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 6805

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

6805. En God zag de zonen Israëls; dat dit betekent dat Hij de Kerk met geloof begiftigde, staat vast uit de betekenis van kennen, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot God, dat wil zeggen, tot de Heer, namelijk met naastenliefde begiftigen; het is immers de naastenliefde die de Heer met de mens verbindt en maakt dat de Heer tegenwoordig bij hem is, dus dat Hij hem kent.

De Heer kent weliswaar allen in het heelal, maar niet zoals een vader zijn zonen, dan diegenen die in het goede van de liefde en de naastenliefde zijn; daarom zegt de Heer van hen die in het goede zijn, die Hij Zijn schapen noemt: ‘Ik ben de goede Herder en Ik ken de Mijnen en wordt van de Mijnen gekend; Mijn schapen horen Mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij’, (Johannes 10:14,27).

Maar van hen die in het boze zijn, zegt de Heer ‘dat Hij hen niet kent’, bij Mattheüs: ‘Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet door Uw Naam geprofeteerd en door Uw Naam demonen uitgeworpen en in Uw Naam vele krachten gedaan. Maar dan zal Ik hun belijden: Ik ken u niet; wijkt van Mij, werkers der ongerechtigheid’, (Mattheüs 7:22,23).

Bij dezelfde: ‘Tenslotte kwamen ook de overige maagden en zeiden: Heer, Heer, doe ons open. Hij echter antwoordde en zei: Voorwaar zeg Ik u: Ik ken u niet’, (Mattheüs 25:11,12).

Bij Lukas: Van dan aan waarop de heer des huizes zal opgestaan zijn en de deur zal gesloten hebben, zult gij aanvangen buiten te staan en aan de deur te kloppen en zeggen: Heer, Heer, doe ons open. Maar antwoordende zal Hij tot u zeggen: Ik ken u niet van waar gij zijt. Dan zult gij aanvangen te zeggen: Wij hebben vóór U gegeten en gedronken en in onze straten hebt Gij geleerd. Maar Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet van waar gij zijt; wijkt van Mij, alle gij werkers der ongerechtigheid’, (Lucas 13:25-27).

Daaruit blijkt dat gekend worden, wanneer het door de Heer wordt gezegd, is in het goede van de naastenliefde zijn, dat wil zeggen, begiftigd worden met dat goede, omdat al het goede van de naastenliefde van de Heer komt; en dat niet gekend worden is in het boze zijn; kennen sluit verbinding in zich en voor zoveel wordt van de mens gezegd dat hij door de Heer wordt gekend, als hij met Hem verbonden is.

Degenen die niet verbonden zijn, kent de Heer ook, ja zelfs de meest afzonderlijke dingen bij eenieder, (Johannes 2:24,25); maar omdat dezen in het boze zijn, zijn zij in een andere tegenwoordigheid, die als het ware een afwezigheid is, hoewel de Heer niet afwezig is, maar het is de mens en de geest die in het boze is, die afwezig is; hiervan wordt gezegd dat de Heer hen niet kent.

Een beeld van deze zaak verschijnt bij de engelen en de geesten; zij die eender zijn ten aanzien van de staten van het leven, verschijnen aan hen nabij; en zo kennen zij elkaar wederzijds; maar zij die niet eender zijn ten aanzien van de staten des levens, verschijnen ver van hen verwijderd en zij kennen elkaar dus ook niet; in één woord, in het andere leven maakt het eender zijn van de staat dat zij tegenwoordig verschijnen en gekend worden en maakt het oneender zijn van de staat dat zij afwezig verschijnen en niet gekend worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4615

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4615. Waar Abraham en Izaäk als vreemdeling verkeerd had; dat dit het Goddelijk leven samen betekent, staat vast uit de betekenis van ‘als vreemdeling verkeren’, namelijk het leven, waarover de nrs. 1463, 2025;

en uit de uitbeelding van Abraham, namelijk het Goddelijke Zelf van de Heer, nrs. 1989, 2011, 3245, 3251, 3439, 3703, 4206, 4207;

en uit de uitbeelding van Izaäk, namelijk Zijn Goddelijk Redelijke, nrs. 1893, 2066, 2072, 2083, 2630, 2774, 3012, 3194, 3210, 4180. Omdat hier over de verbinding van het Goddelijk Natuurlijke met het Goddelijk Redelijke wordt gehandeld, worden daarom hier Abraham en Izaäk met name genoemd en gezegd dat zij daar als vreemdelingen verkeerd hadden, opdat het Goddelijk leven samen wordt aangeduid, namelijk samen met het Goddelijk Natuurlijke, dat Jakob is; en omdat het Goddelijke Zelf, het Goddelijk Redelijke en het Goddelijk Natuurlijke één zijn in de Heer, wordt er daarom gezegd ‘waar ook Abraham en Izaäk als vreemdeling verkeerd had’ in het enkelvoud en niet ‘hadden’ in het meervoud.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl