Bible

 

Exodus 12:25

Studie

       

25 En het zal geschieden, als gij in dat land komt, dat u de HEERE geven zal, gelijk Hij gesproken heeft, zo zult gij dezen dienst onderhouden.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9828

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9828. En een bandelier; dat dit betekent, de gezamenlijke algemene band, opdat alle dingen tot één einddoel schouwen, staat vast uit de betekenis van de bandelier of de gordel, namelijk de algemene band, hij bindt immers samen, sluit in, houdt in een verband samen en verstevigt alle innerlijke dingen, die zonder hem zouden worden losraken en zouden vervloeien.

Dat het een algemene gezamenlijke band is ter wille hiervan dat alle dingen tot het ene einddoel schouwen, komt omdat in de geestelijke wereld het einddoel regeert en wel dermate dat alle dingen die daar zijn, einddoel genoemd moeten worden.

Het rijk van de Heer immers, dat de geestelijke wereld is, is het rijk van de nutten en de nutten daar zijn de einddoelen, dus is dit het rijk van de einddoelen.

Maar de doelen daar volgen elkaar op in verschillende orde en zij worden eveneens vergezelschapt; de doelen die op elkaar volgen, worden de middelste doelen genoemd, maar de doelen die worden vergezelschapt, worden de vergezelschapte doelen genoemd.

Al die doelen zijn dus wederzijds verbonden en ondergeordend, opdat zij één einddoel beschouwen, dat het universele doel is; dit einddoel is de Heer en in de hemel bij de opnemenden de liefde tot en het geloof in Hem.

De liefde daar is het einddoel van alle verschillende willen daar en het geloof is het einddoel van alle denkingen, die van het verstand zijn.

Wanneer alle en de afzonderlijke dingen één einddoel beschouwen, dan worden zij in een onverbrekelijk verband gehouden en maken zij één; want zij zijn onder de aanblik, de regering en de voorzienigheid van de Ene, Die allen volgens de wetten van de onderordening en van de vergezelschapping naar Zich toebuigt en hen zo met Zich verbindt en hen dan tegelijk ook buigt tot de genoten wederzijds en hen zo over en weer verbindt.

Vandaar is het, dat de aangezichten van allen in de hemel tot de Heer gekeerd worden gehouden, Die daar de Zon is en zo het middelpunt van alle aanblikken; en wat wonderlijk is, onverschillig waarheen de engelen zich ook maar keren, nr. 3638.

En omdat de Heer in het goede van de wederzijdse liefde is en in het goede van de liefde jegens de naaste, Hij heeft immers allen lief en verbindt allen door de liefde, worden zij daarom eveneens tot de Heer gekeerd door de genoten uit die liefde te beschouwen.

Dus de dingen die in de laatste dingen zijn en die samenbinden en insluiten, opdat alle en de afzonderlijke dingen in zo’n verband worden samengehouden, werden uitgebeeld door de bandelieren of door de gordels; en deze zijn in de geestelijke wereld niet anders dan de goedheden en de waarheden in laatsten of in uitersten en die de innerlijke dingen omsluiten.

Door de gordels van de lenden werden de hemelse goedheden uitgebeeld en door de gordels van de dijen en ook de borst, de geestelijke goedheden en waarheden in laatsten of uitersten.

Deze worden aangeduid met de gordels van de lenden in de volgende plaatsen bij Jeremia: ‘Jehovah zei tot de profeet: Koop u een gordel van linnen en leg die op uw lenden; maar haal hem niet door het water.

Ik kocht dus een gordel en legde die op mijn lenden.

Toen geschiedde het woord van Jehovah tot mij, al zeggende: Neem de gordel en ga heen tot Eufraat en verberg hem in het gat van een rots.

Aan het einde van vele dagen ging ik heen tot de Eufraat en nam de gordel, en ziet, de gordel was verdorven en deugde nergens toe.

Toen zei Jehovah: Dit boze volk, zij weigeren Mijn woorden te horen en zij zijn gegaan achter andere goden; derhalve zal het zijn zoals deze gordel, die nergens toe deugt’, (Jeremia 13:1-12).

Onder de gordel van linnen wordt daar in de geestelijke zin verstaan het goede van de Kerk dat de waarheden daar omsluit en in het verband samenhoudt; omdat het goede van de Kerk er toen niet was en vandaar de waarheden verstrooid waren, wordt er daarom gezegd, dat hij niet door het water zou worden gehaald, het water immers is het zuiverende en zo herstellende ware; het gat van een rots waarin hij werd verborgen, is het vervalste ware.

De Eufraat is de uitbreiding en de grens van de hemelse dingen, die zijn van het goede in zijn laatste.

Wie niet weet, hoedanig het Woord is, kan van mening zijn, dat het slechts een vergelijking is van het volk, en het bederf van hen met een gordel; maar in het Woord zijn alle vergelijkingen en beeldspraken werkelijke overeenstemmingen, nrs. 3579, 8989.

Indien de afzonderlijke dingen daar niet overeenstemden, zou het geenszins zijn geboden, dat de gordel niet door het water zou worden gehaald, dat hij op de lenden zou worden gelegd, dat de profeet tot de Eufraat zou gaan en hem daar verbergen in het gat van een rots.

Er wordt gezegd dat de gordel op de lenden zou worden gelegd, omdat de lenden krachtens de overeenstemming het goede van de hemelse liefde betekenen, nrs. 3021, 4280, 5050-5062; dus is het leggen van de gordel op de lenden, de verbinding met de Heer door het goede van de liefde terwijl het Woord bemiddelt.

Dat de gordel het begrenzende en verbindende goede is, blijkt eveneens bij Jesaja: ‘Een roede zal uitgaan van de tronk van Isaï; de Gerechtigheid zal de gordel van Zijn lenden zijn en de Waarheid de gordel van Zijn dijen’, (Jesaja 11:1,5); daar wordt over de Heer gesproken.

De gerechtigheid die de gordel van de lenden is, is het goede van Zijn liefde, dat de hemel en de Kerk beschermt.

Er wordt van de zonen Israëls gezegd dat zij, wanneer zij het Pascha zouden eten, gegord zouden zijn aan de lenden’, (Exodus 12:11), wat betekent dat zo alle dingen in de orde waren en bereid om het goede uit de Heer op te nemen en om te handelen, nr. 7863.

Vandaar is het, dat van hen die bereid zijn, wordt gezegd, dat zij zijn aangegord, zoals ook ten aanzien van de zeven engelen in de Openbaring: ‘De zeven engelen hebbende de zeven plagen, gingen uit van de tempel, bekleed met wit en blinkend linnen en omgord om de borst met gouden gordels’, (Openbaring 15:6).

Van Elia wordt gezegd, dat hij een harig man was en met een gordel van leder gegord om zijn lenden’, (2 Koningen 1:8).

Evenzo van Johannes: ‘Johannes had een kleed van kamelenhaar en een lederen gordel om zijn lenden’, (Mattheüs 3:4).

Dat Elia en Johannes op die wijze zo gekleed en gegord waren, had als oorzaak, dat de een en de ander het Woord uitbeeldde; vandaar zijn hun klederen het Woord in de uitwendige en uiterlijke zin, die de natuurlijke is; de haren immers zijn het natuurlijke, nrs. 3301, 5247, 5569-5573; de kamelen zijn de algemene wetenschappelijke dingen in het natuurlijke, nrs. 3048, 3071, 3143, 3145; het leer en het vel betekenen het uitwendige en uiterlijke, nr. 3540; dus de leren gordel dat wat de innerlijke dingen samenbindt, omsluit en in het verband samenhoudt.

Dat Elia het Woord heeft uitgebeeld, zie de voorrede tot (Genesis 18) en de nrs. 2762, 5247; evenzo Johannes de Doper, nr. 9372.

Omdat de waarheden en de goedheden door de misdaden worden los gemaakt en verstrooid, wordt daarom van Joab gezegd, toen hij door sluwheid Abner had gedood, dat ‘hij had gegeven de bloeden des oorlogs in zijn gordel die aan zijn lenden was’, (1 Koningen 2:5); waarmee wort aangeduid dat hij die dingen had verstrooid en vernietigd.

Daarom wordt, wanneer de waarheden zijn verstrooid en vernietigd, gezegd ‘dat er in plaats van de gordel een verscheuring zal zijn en in plaats van het vlechtwerk kaalheid’, (Jesaja 3:24).

Daar wordt gehandeld over de dochters van Zion, met wie de goedheden worden aangeduid die van de hemelse Kerk zijn; in plaats van de gordel een verscheuring, voor de verstrooiing van het hemels goede.

Er wordt ook gezegd van Oholiba, die Jeruzalem is, bij Ezechiël: ‘Dat zij, toen zij mannen op de wand geschilderd had gezien, de beelden van de Chaldeeën, geschilderd met menie, gegord met gordels aan de lenden, op dezelve verliefd werd’, (Ezechiël 23:14,15), waarmee de ontwijdingen worden aangeduid.

De Chaldeeën immers zijn degenen die de uiterlijke waarheden belijden, maar die de innerlijke dingen ontkennen, dus ontwijden.

De aan de wanden geschilderde mannen zijn de schijnbaarheden van het ware in de uiterlijkheden, evenzo de met menie geschilderde beelden; de gordels waarmee zij aan de lenden waren gegord, zijn de goedheden die zij veinzen opdat vandaar de waarheden worden geloofd.

Hieruit kan nu vaststaan, wat de gordels, die de klederen bijeenhielden, in de uitbeeldende Kerk betekenden.

Maar de natuurlijke mens kan bezwaarlijk daartoe worden gebracht om te geloven dat zij dergelijke dingen hebben betekend en de oorzaak hiervan is dat hij bezwaarlijk de natuurlijke voorstelling ten aanzien van de gordels en in het algemeen ten aanzien van de kleding, kan verwerpen en in de plaats daarvan de geestelijke voorstelling aannemen, namelijk die van het goede dat de waarheden samenhoudt in het verband.

Het natuurlijke immers dat voor het gezicht verschijnt, houdt het gemoed op zich gevestigd en het wordt niet verwijderd, indien niet het verstandelijk gezicht tot in het licht van de hemel kan worden verheven en de mens zo bijna los van de natuurlijke dingen kan denken; en wanneer dit plaatsvindt, treden de geestelijke dingen binnen die van het ware van het geloof zijn en van het goede van de liefde, die onbegrijpelijk zijn voor de louter natuurlijke mens.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3021

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3021. Dat de woorden ‘leg, ik bid u, uw hand onder mijn dij’ de verplichting daarvan betekenen ten aanzien van het vermogen tot het goede van de echtelijke liefde, blijkt uit de betekenis van de hand, namelijk de macht, zie nr. 878;

en uit de betekenis van de dij, namelijk het goede van de echtelijke liefde, waarover hierna. Dat het de verplichting tot dat vermogen is, blijkt hieruit, dat zij die tot iets in verband met de echtelijke liefde verplicht werden, volgens een oud gebruik de hand legden onder de dij van hem, aan wie zij verplicht werden en zo werden zij door hem onder ede gesteld, en dit met als oorzaak hiervan, dat de dij de echtelijke liefde betekende en de hand de macht of voor zoveel mogelijk. Want alle delen van het menselijk lichaam stemmen overeen met geestelijke en hemelse dingen in de Grootste Mens, die de hemel is, zoals in de nrs. 2996, 2998 is aangetoond en in wat volgt nog meer zal worden aangetoond door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer. De dijen zelf met de lendenen stemmen overeen met de echtelijke liefde. Deze zaken waren de Oudsten bekend en daarom hadden zij vele gebruiken die hierop berustten, onder meer ook dit, dat zij de hand onder de dij legden, wanneer zij tot iets goeds van de echtelijke liefde verplicht werden. De erkentenis van dergelijke dingen, welke bij de Oudsten in de hoogste achting stond en tot de voornaamste zaken van hun wetenschap en inzicht behoorde, is heden ten dage geheel en al verloren gegaan, en wel dermate, dat men zelfs niet eens meer weet, dat er enige overeenstemming bestaat, en vandaar zal het wellicht verwondering wekken, dat dergelijke dingen door dit gebruik worden aangeduid. Omdat hier wordt gehandeld over de verloving van de zoon Izaäk met iemand uit de familie van Abraham en aan de oudste knecht werd gezegd, deze opdracht uit te voeren, komt hier dit gebruik voor. Dat de dij de echtelijke liefde betekent, zoals gezegd vanwege de overeenstemming, kan ook uit andere plaatsen in het Woord blijken, zoals uit het voorgeschreven geding, wanneer een vrouw door haar man van echtbreuk beschuldigd werd, bij Mozes:

‘De priester zal de vrouw met de eed der vervloeking beëdigen en de priester zal tot de vrouw zeggen: Jehovah zette u tot een vloek en tot een eed in het midden van uw volk, wanneer Jehovah uw dij vervallende en uw buik zwellende maakt. Als hij haar het water te drinken zal hebben gegeven en het zal geschieden, indien zij bevlekt geworden is en tegen haar man door overtreding overtreden heeft en de wateren die vervloekt zijn, zullen in haar komen tot bitterheid en haar buik zal zwellen en haar dij vervallen; en de vrouw zal in het midden van haar volk tot een vloek zijn’, (Numeri 5:21, 27). Dat de dij vervallen zal, betekent het boze van de echtelijke liefde of de echtbreuk. De overige bijzonderheden die in dit rechtsgeding vermeld worden, betekenen elk afzonderlijk bepaalde dingen, zodat er niet het minste is, dat niet iets insluit, hoezeer de mens, die zonder voorstelling van het heilige het Woord leest, ook verwonderd zal zijn, waarom er dergelijke dingen in voorkomen. Vanwege de betekenis van de dij, namelijk het goede van de echtelijke liefde, wordt soms gesproken van ‘voortgegaan uit de dij’, zoals over Jakob:

‘Wees vruchtbaar en vermenigvuldig; een natie en een hoop van natiën zal uit u worden; en koningen zullen uit uw dijen uitgaan’, (Genesis 35:11) en elders:

‘Alle ziel, komende tot Jakob tot Egypte, uit zijn dij voortgegaan’, (Genesis 46:26; Exodus 1:5);

en over Gideon: ’Gideon had zeventig zonen, uit zijn dij voortgegaan’, (Richteren 8:30). En daar dijen, heupen, lendenen de dingen betekenen die tot de echtelijke liefde behoren, betekenen ze ook de dingen die van de liefde en van de naastenliefde zijn, omdat de echtelijke liefde de fundamentele liefde van alle liefden is, zie de nrs. 686, 2733, 2737, 2738, 2739; want alle liefden zijn uit dezelfde oorsprong, namelijk uit het hemelse huwelijk, te weten dat huwelijk van het goede en het ware, zie de nrs. 2727-2759.

Dat de dij het goede van de hemelse liefde betekent en het goede van de geestelijke liefde, kan blijken uit de volgende plaatsen, bij Johannes:

‘Hij, die op het witte paard zat, had op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heren’, (Openbaring 19:16). Dat Hij, die op het witte paard zat, het Woord is, dus de Heer, die het Woord is, zie de nrs. 2760-2762;

dat het kleed het Goddelijk Ware is, nr. 2576; daarom wordt Hij Koning der koningen genoemd, nr. 3009. Hieruit blijkt duidelijk, wat de dij is, namelijk het Goddelijk Goede, dat tot Zijn liefde behoort, waarom Hij dan ook Heer der heren wordt genoemd, nrs. 3004-3011. En omdat dit de hoedanigheid van de Heer is, wordt gezegd, dat Hij daarop een naam geschreven had, want de naam betekent de hoedanigheid, zie nrs.1896, 2009, 2724, 3006.

Bij David:

‘Gord Uw zwaard aan de dij, o Machtige, in Uw heerlijkheid en eer’, (Psalm 45:4) waar over de Heer gehandeld wordt; het zwaard staat voor het strijdende ware, nr. 2799;

de dij voor het goede van de liefde; het zwaard aan de dij gorden, wil zeggen dat het ware, van waaruit Hij strijden zou, uit het goede van de liefde zou zijn.

Bij Jesaja:

‘Gerechtigheid zal de gordel Zijner lenden zijn en de waarheid de gordel Zijner dijen’, (Jesaja 11:5) waar eveneens over de Heer gehandeld wordt; omdat de gerechtigheid het goede van de liefde betreft, nr. 2235, wordt dit hier ‘gordel der lenden’ genoemd; omdat de waarheid uit het goede is, wordt dit hier ‘gordel der dijen’ genoemd. Dus betreffen de lendenen de liefde tot het goede en de dijen de liefde tot het ware.

Bij dezelfde:

‘Geen zal moede noch struikelend in Hem zijn, Hij zal sluimeren noch slapen, noch is de gordel Zijner dijen ontbonden, noch de schoenriem Zijner schoenen afgescheurd’, (Jesaja 3:27) ten aanzien van de Heer; de gordel der dijen staat voor de liefde van het ware, zoals eerder.

Bij Jeremia:

‘Jehovah zei tot hem dat hij een linnen gordel zou kopen en die aan zijn lenden doen, maar die niet door het water zou halen; en dat hij zou heengaan tot de Eufraat en die versteken in de kloof van een rots, en dit geschied zijnde, toen hij heenging en die van de plaats nam, was hij verdorven’, (Jeremia 13:1-7). De linnen gordel staat voor het ware en dat hij hem aan zijn lenden zou doen, was een uitbeelding, dat het ware uit het goede was. Eenieder kan zien dat dit uitbeeldingen zijn, waarvan men de betekenis niet kan weten, dan alleen uit de overeenstemmingen, waarover door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, aan het einde van diverse hoofdstukken; eveneens de betekenis van de dingen die door Ezechiël, Daniël en Nebukadnezar werden gezien. Door Ezechiël:

‘Boven het uitspansel, hetwelk was boven de hoofden der cherubim was de gelijkenis van een troon, als de gedaante van een saffiersteen; en op de gelijkenis van de troon was de gelijkenis als de gedaante van een mens daarbovenop zijnde. En ik zag als de gelijkenis van een vurige kool, als de gedaante van vuur rondom daarbinnen; van de gedaante Zijner lenden en opwaarts en van de gedaante Zijner lenden en nederwaarts, zag ik als de gedaante van vuur en glans aan Hem rondom, gelijk de gedaante van een regenboog, die in de wolk is ten dage des regens, alzo was de gedaante van de glans rondom; aldus was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid van Jehovah’, (Ezechiël 1:26-28);

dat dit uitbeeldend was voor de Heer en Zijn rijk, kan duidelijk zijn en dat de gedaante der lenden opwaarts en de gedaante der lenden nederwaarts, op Zijn liefde betrekking heeft, blijkt uit de betekenis van het vuur, te weten de liefde, nr. 934;

en van de glans van de regenboog, namelijk het daaruit voortvloeiende inzicht en wijsheid, nrs. 1042, 1043, 1053. Door Daniël:

‘Een man verscheen hem, met linnen bekleed en Zijn lenden waren omgord met goud van Ufaz en Zijn lichaam was gelijk Tharschisch en Zijn aangezichten gelijk de gedaante eens bliksems en Zijn ogen gelijk lampen van vuur en Zijn armen en voeten gelijk de glans van gepolijst koper’, (Daniël 10:5, 6). Wat deze dingen elk afzonderlijk betekenen, kan niemand duidelijk zijn dan alleen uit de uitbeeldingen en haar overeenstemmingen, zoals wat: lendenen, lichaam, aangezichten, ogen, armen, voeten aanduiden; hieruit blijkt duidelijk, dat het hemelse rijk van de Heer zo is uitgebeeld, waarin de lendenen de Goddelijke liefde zijn, het goud van Ufaz, waarmee zij omgord waren, het goede van de wijsheid dat uit de liefde voortkomt, nrs. 113, 1551, 1552. Door Nebukadnezar bij Daniël:

‘Het hoofd van het beeld was goed goud, zijn borst en zijn armen waren zilver; zijn buik en zijn dijen koper; de voeten eensdeels ijzer, eensdeels leem’, (Daniël 2:32, 33). Door dit beeld werden de achtereenvolgende staten van de Kerk uitgebeeld; door het hoofd, dat goud was, de eerste staat, die hemels was, want het was een staat van liefde tot de Heer; door de borst en armen, die zilver waren, de tweede staat, die geestelijk was, want het was een staat van liefde jegens de naaste; door de buik en de dijen, die koper waren, de derde staat, die de staat van het natuurlijk goede was en dit is het koper, nrs. 425, 1551; het natuurlijk goede behoort tot de liefde of tot de liefde jegens de naaste in een lagere graad dan het geestelijk goede; door de voeten, die ijzer en leem waren, de vierde staat, die de staat van het natuurlijk ware was en dit is het ijzer, nrs. 425, 426 en ook de staat van geen samenhang met het goede en dit is het leem. Hieruit kan blijken, wat door dijen en lendenen wordt aangeduid, namelijk in hoofdzaak de echtelijke liefde en vandaar alle waarlijk echte liefde, zoals uit de aangehaalde plaatsen blijkt, en ook uit, (Genesis 32:25, 31, 32; Jesaja 20:2-4; Nahum 2:1; Psalm 69:24; Exodus 12:11; Lukas 12:35, 36) in de tegenovergestelde zin ook de daaraan tegenovergestelde liefden, namelijk de eigen- en de wereldliefde, (1 Koningen 2:5, 6; Jesaja 32:10, 11; Jeremia 30:6; 48:37; Ezechiël 29:7; Amos 8:10).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl