Bible

 

Exodus 12:16

Studie

       

16 En op den eersten dag zal er een heilige verzameling zijn; ook zult gij een heilige verzameling hebben op den zevenden dag; er zal geen werk op denzelven gedaan worden; maar wat van iedere ziel gegeten zal worden, datzelve alleen mag van ulieden toegemaakt worden.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9828

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9828. En een bandelier; dat dit betekent, de gezamenlijke algemene band, opdat alle dingen tot één einddoel schouwen, staat vast uit de betekenis van de bandelier of de gordel, namelijk de algemene band, hij bindt immers samen, sluit in, houdt in een verband samen en verstevigt alle innerlijke dingen, die zonder hem zouden worden losraken en zouden vervloeien.

Dat het een algemene gezamenlijke band is ter wille hiervan dat alle dingen tot het ene einddoel schouwen, komt omdat in de geestelijke wereld het einddoel regeert en wel dermate dat alle dingen die daar zijn, einddoel genoemd moeten worden.

Het rijk van de Heer immers, dat de geestelijke wereld is, is het rijk van de nutten en de nutten daar zijn de einddoelen, dus is dit het rijk van de einddoelen.

Maar de doelen daar volgen elkaar op in verschillende orde en zij worden eveneens vergezelschapt; de doelen die op elkaar volgen, worden de middelste doelen genoemd, maar de doelen die worden vergezelschapt, worden de vergezelschapte doelen genoemd.

Al die doelen zijn dus wederzijds verbonden en ondergeordend, opdat zij één einddoel beschouwen, dat het universele doel is; dit einddoel is de Heer en in de hemel bij de opnemenden de liefde tot en het geloof in Hem.

De liefde daar is het einddoel van alle verschillende willen daar en het geloof is het einddoel van alle denkingen, die van het verstand zijn.

Wanneer alle en de afzonderlijke dingen één einddoel beschouwen, dan worden zij in een onverbrekelijk verband gehouden en maken zij één; want zij zijn onder de aanblik, de regering en de voorzienigheid van de Ene, Die allen volgens de wetten van de onderordening en van de vergezelschapping naar Zich toebuigt en hen zo met Zich verbindt en hen dan tegelijk ook buigt tot de genoten wederzijds en hen zo over en weer verbindt.

Vandaar is het, dat de aangezichten van allen in de hemel tot de Heer gekeerd worden gehouden, Die daar de Zon is en zo het middelpunt van alle aanblikken; en wat wonderlijk is, onverschillig waarheen de engelen zich ook maar keren, nr. 3638.

En omdat de Heer in het goede van de wederzijdse liefde is en in het goede van de liefde jegens de naaste, Hij heeft immers allen lief en verbindt allen door de liefde, worden zij daarom eveneens tot de Heer gekeerd door de genoten uit die liefde te beschouwen.

Dus de dingen die in de laatste dingen zijn en die samenbinden en insluiten, opdat alle en de afzonderlijke dingen in zo’n verband worden samengehouden, werden uitgebeeld door de bandelieren of door de gordels; en deze zijn in de geestelijke wereld niet anders dan de goedheden en de waarheden in laatsten of in uitersten en die de innerlijke dingen omsluiten.

Door de gordels van de lenden werden de hemelse goedheden uitgebeeld en door de gordels van de dijen en ook de borst, de geestelijke goedheden en waarheden in laatsten of uitersten.

Deze worden aangeduid met de gordels van de lenden in de volgende plaatsen bij Jeremia: ‘Jehovah zei tot de profeet: Koop u een gordel van linnen en leg die op uw lenden; maar haal hem niet door het water.

Ik kocht dus een gordel en legde die op mijn lenden.

Toen geschiedde het woord van Jehovah tot mij, al zeggende: Neem de gordel en ga heen tot Eufraat en verberg hem in het gat van een rots.

Aan het einde van vele dagen ging ik heen tot de Eufraat en nam de gordel, en ziet, de gordel was verdorven en deugde nergens toe.

Toen zei Jehovah: Dit boze volk, zij weigeren Mijn woorden te horen en zij zijn gegaan achter andere goden; derhalve zal het zijn zoals deze gordel, die nergens toe deugt’, (Jeremia 13:1-12).

Onder de gordel van linnen wordt daar in de geestelijke zin verstaan het goede van de Kerk dat de waarheden daar omsluit en in het verband samenhoudt; omdat het goede van de Kerk er toen niet was en vandaar de waarheden verstrooid waren, wordt er daarom gezegd, dat hij niet door het water zou worden gehaald, het water immers is het zuiverende en zo herstellende ware; het gat van een rots waarin hij werd verborgen, is het vervalste ware.

De Eufraat is de uitbreiding en de grens van de hemelse dingen, die zijn van het goede in zijn laatste.

Wie niet weet, hoedanig het Woord is, kan van mening zijn, dat het slechts een vergelijking is van het volk, en het bederf van hen met een gordel; maar in het Woord zijn alle vergelijkingen en beeldspraken werkelijke overeenstemmingen, nrs. 3579, 8989.

Indien de afzonderlijke dingen daar niet overeenstemden, zou het geenszins zijn geboden, dat de gordel niet door het water zou worden gehaald, dat hij op de lenden zou worden gelegd, dat de profeet tot de Eufraat zou gaan en hem daar verbergen in het gat van een rots.

Er wordt gezegd dat de gordel op de lenden zou worden gelegd, omdat de lenden krachtens de overeenstemming het goede van de hemelse liefde betekenen, nrs. 3021, 4280, 5050-5062; dus is het leggen van de gordel op de lenden, de verbinding met de Heer door het goede van de liefde terwijl het Woord bemiddelt.

Dat de gordel het begrenzende en verbindende goede is, blijkt eveneens bij Jesaja: ‘Een roede zal uitgaan van de tronk van Isaï; de Gerechtigheid zal de gordel van Zijn lenden zijn en de Waarheid de gordel van Zijn dijen’, (Jesaja 11:1,5); daar wordt over de Heer gesproken.

De gerechtigheid die de gordel van de lenden is, is het goede van Zijn liefde, dat de hemel en de Kerk beschermt.

Er wordt van de zonen Israëls gezegd dat zij, wanneer zij het Pascha zouden eten, gegord zouden zijn aan de lenden’, (Exodus 12:11), wat betekent dat zo alle dingen in de orde waren en bereid om het goede uit de Heer op te nemen en om te handelen, nr. 7863.

Vandaar is het, dat van hen die bereid zijn, wordt gezegd, dat zij zijn aangegord, zoals ook ten aanzien van de zeven engelen in de Openbaring: ‘De zeven engelen hebbende de zeven plagen, gingen uit van de tempel, bekleed met wit en blinkend linnen en omgord om de borst met gouden gordels’, (Openbaring 15:6).

Van Elia wordt gezegd, dat hij een harig man was en met een gordel van leder gegord om zijn lenden’, (2 Koningen 1:8).

Evenzo van Johannes: ‘Johannes had een kleed van kamelenhaar en een lederen gordel om zijn lenden’, (Mattheüs 3:4).

Dat Elia en Johannes op die wijze zo gekleed en gegord waren, had als oorzaak, dat de een en de ander het Woord uitbeeldde; vandaar zijn hun klederen het Woord in de uitwendige en uiterlijke zin, die de natuurlijke is; de haren immers zijn het natuurlijke, nrs. 3301, 5247, 5569-5573; de kamelen zijn de algemene wetenschappelijke dingen in het natuurlijke, nrs. 3048, 3071, 3143, 3145; het leer en het vel betekenen het uitwendige en uiterlijke, nr. 3540; dus de leren gordel dat wat de innerlijke dingen samenbindt, omsluit en in het verband samenhoudt.

Dat Elia het Woord heeft uitgebeeld, zie de voorrede tot (Genesis 18) en de nrs. 2762, 5247; evenzo Johannes de Doper, nr. 9372.

Omdat de waarheden en de goedheden door de misdaden worden los gemaakt en verstrooid, wordt daarom van Joab gezegd, toen hij door sluwheid Abner had gedood, dat ‘hij had gegeven de bloeden des oorlogs in zijn gordel die aan zijn lenden was’, (1 Koningen 2:5); waarmee wort aangeduid dat hij die dingen had verstrooid en vernietigd.

Daarom wordt, wanneer de waarheden zijn verstrooid en vernietigd, gezegd ‘dat er in plaats van de gordel een verscheuring zal zijn en in plaats van het vlechtwerk kaalheid’, (Jesaja 3:24).

Daar wordt gehandeld over de dochters van Zion, met wie de goedheden worden aangeduid die van de hemelse Kerk zijn; in plaats van de gordel een verscheuring, voor de verstrooiing van het hemels goede.

Er wordt ook gezegd van Oholiba, die Jeruzalem is, bij Ezechiël: ‘Dat zij, toen zij mannen op de wand geschilderd had gezien, de beelden van de Chaldeeën, geschilderd met menie, gegord met gordels aan de lenden, op dezelve verliefd werd’, (Ezechiël 23:14,15), waarmee de ontwijdingen worden aangeduid.

De Chaldeeën immers zijn degenen die de uiterlijke waarheden belijden, maar die de innerlijke dingen ontkennen, dus ontwijden.

De aan de wanden geschilderde mannen zijn de schijnbaarheden van het ware in de uiterlijkheden, evenzo de met menie geschilderde beelden; de gordels waarmee zij aan de lenden waren gegord, zijn de goedheden die zij veinzen opdat vandaar de waarheden worden geloofd.

Hieruit kan nu vaststaan, wat de gordels, die de klederen bijeenhielden, in de uitbeeldende Kerk betekenden.

Maar de natuurlijke mens kan bezwaarlijk daartoe worden gebracht om te geloven dat zij dergelijke dingen hebben betekend en de oorzaak hiervan is dat hij bezwaarlijk de natuurlijke voorstelling ten aanzien van de gordels en in het algemeen ten aanzien van de kleding, kan verwerpen en in de plaats daarvan de geestelijke voorstelling aannemen, namelijk die van het goede dat de waarheden samenhoudt in het verband.

Het natuurlijke immers dat voor het gezicht verschijnt, houdt het gemoed op zich gevestigd en het wordt niet verwijderd, indien niet het verstandelijk gezicht tot in het licht van de hemel kan worden verheven en de mens zo bijna los van de natuurlijke dingen kan denken; en wanneer dit plaatsvindt, treden de geestelijke dingen binnen die van het ware van het geloof zijn en van het goede van de liefde, die onbegrijpelijk zijn voor de louter natuurlijke mens.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8989

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8989. En hij zal hem brengen òf aan de deur òf aan de post; dat dit betekent de staat van de vergemeenschapping van het bevestigde en ingeplante ware met het geestelijk goede, staat vast uit de betekenis van de deur, namelijk de binnenleiding van het ware tot het goede, nrs. 2356, 2385, hier van het bevestigde en ingeplante ware, dat met de Hebreeuwse dienstknecht na het knechtschap van zes jaren wordt aangeduid, nrs. 8976, 8984; en omdat de deur de binnenleiding is, is die eveneens de vergemeenschapping, want door de deur wordt de ene kamer met de andere verbonden; en uit de betekenis van de post, namelijk de verbinding van dat ware met het goede, want de post is tussen twee kamers en verbindt ze.

Wie kan niet zien dat dit ritueel ten aanzien van de blijvende dienstknechten een verborgenheid in zich bevat en wel een Goddelijke verborgenheid; het werd immers door Jehovah vanaf de berg Sinaï gedicteerd en bevolen.

Zij die geloven dat er niets heiligers en meer Goddelijk in het Woord is dan dat wat in de letter verschijnt, zullen verwonderd zijn dat deze en meer dingen die in dit hoofdstuk en in het volgende zijn bevat, zijn gedicteerd met levende stem door Jehovah; zij verschijnen immers in de letterlijke zin zoals zulke zaken die in de wetten van de natiën zijn; zoals dit: over de dienstknechten, dat degene van hen die niet van het knechtschap wil uitgaan, aan de deur of aan de post zou worden gebracht en hem door zijn heer zou worden doorboord met diens priem; dit lijkt in de letterlijke zin niet op het Goddelijke, niettemin is het ten zeerste Goddelijk; maar dit blijkt niet dan alleen door de innerlijke zin.

De innerlijke zin is dat degenen die alleen in waarheden zijn en niet in het overeenstemmende goede, maar toch in het verkwikkelijke van de herinnering van de geestelijke goedheden, nrs. 8986, 8987, enige vergemeenschapping en verbinding hebben met het geestelijk goede; dit werd daardoor uitgebeeld dat het oor van de dienstknecht aan de deur of aan de post zou worden doorboord door zijn heer; de deur immers is de vergemeenschapping, de post de verbinding, het oor de gehoorzaamheid en dat doorboren met een priem, is het uitbeeldende voor de staat waarin hij zou blijven; zo doorvatten de engelen deze dingen die bij de mens zijn als hij het Woord leest; de engelen immers denken niet aan een deur, noch aan een post, noch aan een oor en aan het doorboren daarvan en zelfs niet aan een dienstknecht, maar in plaats daarvan aan de vergemeenschapping en verbinding; de engelen immers zijn in het inzicht van zulke dingen, omdat zij in het licht zijn; en aan hen doen zich niet dan alleen geestelijke en hemelse dingen voor, maar niet natuurlijke en wereldse zaken, zodanig als die in de letterlijke zin van het Woord zijn; want de zin van de letter van het Woord is natuurlijk en werelds, maar de innerlijke zin ervan is geestelijk en hemels; eerstgenoemde is voor de mensen, de laatstgenoemde voor de engelen; vandaar is er door het Woord vergemeenschapping en verbinding van de hemel met de mens.

Opdat de verborgenheden die in deze handelwijze met de bij hun heer blijvende dienstknechten nog verder uitkomen, moet worden gezegd vanwaar het komt dat de deuren en de posten de vergemeenschapping en de verbinding betekenen.

De engelen en de geesten hebben verblijven die geheel en al zo verschijnen als die welke in de wereld zijn, nrs. 1116, 1626-1628, 1631, 4622, en wat een verborgenheid is, alle en de afzonderlijke dingen die in hun woningen verschijnen, zijn aanduidend voor geestelijke dingen; zij vloeien ook voort uit de geestelijk objecten die in de hemel zijn en die vandaar in hun gemoed zijn.

De vergemeenschappingen van het ware met het goede vertonen zich daar door deuren en de verbindingen door posten en andere zaken door de kamers zelf, door voorhoven, door vensters en door verschillende versieringen; dat dit zo is, kan de mens heden ten dage, vooral degene die louter natuurlijk is, niet geloven, omdat zij niet waar te nemen zijn met de zinnen van hun lichaam; maar die dingen werden wel degelijk door de profeten gezien toen hun innerlijk werd geopend tot de hemel, staat vast uit het Woord.

Door mij zijn zij eveneens duizenden malen waargenomen en gezien; ik heb hen ook meermalen horen zeggen dat de deuren van hun kamers geopend waren wanneer hun gedachten met mij werden vergemeenschapt en dat zij gesloten waren wanneer die niet werden vergemeenschapt.

Vandaar komt het dat de deuren in het Woord worden genoemd, waar gehandeld wordt over de vergemeenschapping, zoals bij Jesaja: ‘Ga heen, Mijn volk, binnen in uw kamers en sluit uw deur achter u toe, verberg u als voor een klein ogenblik, totdat de toorn overgaat’, (Jesaja 26:20); de deur achter u sluiten totdat de toorn overgaat, voor: geen vergemeenschapping met de boosheden zoals de toorn, nrs. 3614, 5034, 5798, 6358, 6359, 6937, 8284, 8483.

Bij Maleachi: ‘Zal Hij van ulieden de aangezichten opnemen, zie Jehovah Zebaoth; wie ook onder u sluit liever de deuren toe; ook het licht steekt gij op Mijn altaar tevergeefs aan’, (Maleachi 1:9,10); de deuren toesluiten voor geen gemeenschap hebben met de heilige of Goddelijke dingen.

Bij Zacharia: ‘Open, o Libanon, uw deuren, opdat het vuur uw ceders zal verteren’, (Zacharia 11;1); de deuren openen, voor toegang of vergemeenschapping geven.

Bij David: ‘Hij gebood de ethers van boven, de deuren der hemelen deed Hij open’, (Psalm 78:23); de deuren der hemelen opendoen, voor vergemeenschapping geven met de waarheden en goedheden die uit de Heer in de hemelen zijn.

Bij dezelfde: ‘Ik koos liever aan de deur te staan in het huis van Mijn God, dan te wonen in de tenten van de goddeloosheid’, (Psalm 84:11); aan de deur staan, voor gemeenschap hebben van buiten met het goede, dat het huis van God is, nr. 3720.

Bij dezelfde: ‘Heft, poorten, uw hoofden; weest opgeheven, gij deuren der wereld, opdat zal binnenschrijden de Koning der heerlijkheid’, (Psalm 24:7,9); de deuren der wereld opheffen, voor de harten openen en verheffen tot de heer, Die de Koning der heerlijkheid is en zo vergemeenschapping geven, dat wil zeggen, opdat Hij zal invloeien met het goede van de naastenliefde en het ware van het geloof; de Heer wordt de Koning der heerlijkheid genoemd krachtens het Ware dat uit het Goede is.

Bij Jesaja: ‘Jehovah zei tot Zijn Gezalfde, tot Kores, wiens rechter Ik heb gevat, om te onderwerpen vóór Hem de natiën, opdat Ik de lenden van de koningen zal losmaken, om te openen vóór Hem de deuren en dat de poorten niet gesloten worden; Ik zal vóór U gaan en het kromme zal Ik rechtmaken en Ik zal U de schatten van de duisternissen geven en de verborgen rijkdommen van de schuilhoeken, opdat U zult bekennen dat Ik Jehovah, Die U bij Uw Naam geroepen heb, de God van Israël ben’, (Jesaja 45:-3); hier ten aanzien van de Heer met betrekking tot het Menselijke, Die in de uitbeeldende zin Kores is; vóór Hem de deuren openen, is toegang geven tot het Goddelijke Zelf; vandaar komt het dat Hij ook ten aanzien van Zijn Menselijke God wordt genoemd, hier de God van Israël.

Bij Johannes: Zie, Ik heb vóór u een geopende deur gegeven, die niemand kan sluiten, omdat gij een geringe macht hebt en Mijn woord hebt bewaard’, (Openbaring 3:8); een geopende deur geven, voor vergemeenschapping met de hemel.

Bij dezelfde: ‘Na dezen zag ik, en zie, een deur geopend in de hemel; ik hoorde: Klim hier op, opdat Ik u tone de dingen die moeten geschieden na dezen’, (Openbaring 4:1); de deur daar klaarblijkelijk voor de vergemeenschapping, omdat er wordt gehandeld over de onthulling die hij zou ontvangen uit de hemel; daaruit blijkt eveneens dat de vergemeenschapping daar wordt uitgebeeld door een deur, zoals eerder werd gezegd.

Bij dezelfde: ‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal gehoord hebben en de deur zal geopend hebben, Ik zal tot hem binnentreden en met hem avondmalen en hij met Mij’, (Openbaring 3:20); hier ook de deur klaarblijkelijk voor de toegang en de vergemeenschapping met de hemel, waar de Heer is en dus met de Heer.

Eender bij Mattheüs: ‘De Bruidegom kwam en de maagden schreden in tot de bruiloft en de deur werd gesloten; tenslotte kwamen de overige maagden, zeggende: Heer, Heer, doe ons open. Hij echter antwoordende zei: Voorwaar zeg Ik: Ik ken u niet’, (Mattheüs 25:10-12).

Wat deze teksten in de innerlijke zin betekenen, zie de nrs. 4635 tot 4638, namelijk dat de maagden degenen zijn die binnen de Kerk zijn; olie hebben in de lampen is het goede van de naastenliefde in de waarheden van het geloof en niet olie hebben in de lampen is waarheden van het geloof hebben, maar niet daarin het goede van de naastenliefde; voor dezen wordt de deur gesloten genoemd, omdat zij gemeenschap hebben met de hemel, dat wil zeggen, door de hemel met de Heer; de vergemeenschapping met de hemel en door de hemel, vindt plaats door het goede van de naastenliefde en van de liefde, maar niet door de waarheden die van het geloof worden genoemd, zonder het goede daarin; daarom worden dezen de dwaze maagden genoemd, de anderen echter de voorzichtige maagden.

Bij Lukas: ‘Velen zullen zoeken binnen te treden, maar zullen niet kunnen; nadat de Heer des huizes zal opgestaan zijn en de deur zal toegesloten hebben, dan zult gij beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen, zeggende: Heer, Heer, doe ons open; maar antwoordende zal Hij u zeggen: Ik ken u niet van waar gij zijt. Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben gegeten vóór U en gedronken en Gij hebt in onze straten geleerd; maar Hij zal u zeggen: Ik ken u niet van waar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid’, (Lukas 13:24-27); hier eveneens klaarblijkelijk de deur voor de toegang en de vergemeenschapping, zoals eerder; dat zij voor wie de deur is toegesloten en die aankloppen en niet worden binnengelaten, degenen zijn die in de waarheden van het geloof uit het Woord zijn en niet in het goede van de naastenliefde, wordt aangeduid met eten vóór de Heer en drinken en de Heer in de straten horen leren en toch niet het leven van het geloof leven; want degenen die dit niet leven, zijn werkers der ongerechtigheid.

Bij Johannes: ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet is inschrijdende door de deur in de stal der schapen, maar opklimt van elders, die is een dief en een rover; die echter inschrijdende is door de deur, is een herder der schapen; Ik ben de Deur; indien iemand door Mij binnengetreden zal zijn, die zal gezaligd worden’, (Johannes 10:1,2,9); binnenschrijden door de deur, is door het ware dat van het geloof is tot het goede van de naastenliefde en van de liefde, dus tot de Heer, want de Heer is het Goede zelf; ook is Hij het Ware dat binnenleidt, dus eveneens de Deur, want het geloof is uit Hem.

Dat met de deur de vergemeenschapping wordt aangeduid, verschijnt zoals een beeldspraak of een vergelijking; maar in het Woord zijn geen beeldspraken of vergelijkingen, maar zijn werkelijke overeenstemmingen; ook de vergelijkingen daar vinden plaats door zulke dingen die overeenstemmen, zoals kan vaststaan uit wat over de deur is gezegd, namelijk dat deuren bij de engelen en de geesten in de hemel daadwerkelijk verschijnen en het openen en het sluiten ervan, volgens de vergemeenschappingen; en eveneens in de overige dingen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl