Bible

 

Deuteronomium 4:3

Studie

       

3 Uw ogen hebben gezien, wat God om Baal-Peor gedaan heeft; want alle man, die Baal-Peor navolgde, dien heeft de HEERE, uw God, uit het midden van u verdaan.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8588

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8588. En Meriba; dat dit de hoedanigheid van de klacht betekent, staat hieruit vast dat Meriba in de oorspronkelijke taal onenigheid of twist betekent en de twist betekent de klacht, nrs. 8563, 8566; omdat namen ook het hoedanige van de zaak betekenen, nr. 8587, betekent Meriba hier daarom de hoedanigheid van de klacht.

Wat betreft de verzoeking zelf en de hoedanigheid ervan, moet men weten, dat hier degenen worden beschreven die in de verzoekingen bijna bezwijken, namelijk zij die tegen de hemel en tevens tegen het Goddelijke Zelf klagen en tenslotte bijna niet geloven in de Goddelijke Voorzienigheid.

Deze dingen worden in de innerlijke zin aangeduid met die welke voorafgaan en eveneens met die welke volgen in dit vers en zij zijn het hoedanige van de staat van de verzoeking dat met Massa wordt aangeduid en het hoedanige van de klacht in de verzoeking dat met Meriba wordt aangeduid.

Dat het hoedanige hier met Meriba wordt aangeduid, blijkt bij David: ‘In de benauwdheid riept gij Mij aan en Ik hielp u uit. Ik antwoordde u in het verborgene; Ik beproefde u aan de wateren van Meriba’, (Psalm 81:8).

Maar in de innerlijke historische zin, waarin wordt gehandeld over het godsdienstige bij de Israëlitische natie, wordt die natie beschreven hoedanig zij geweest is jegens Jehovah, namelijk dat zij Hem niet al smekende om hulp heeft willen vragen, maar dat ze die eiste.

De oorzaak hiervan was dat zij Jehovah niet erkenden als de hoogste God met het hart, maar alleen met de mond, wanneer zij wonderen zagen.

Dat zij Hem niet met het hart hebben erkend, staat klaarblijkelijk vast uit het Egyptische kalf dat zij hadden gemaakt voor zich en aanbaden en zeiden dat die hun goden waren; en verder ook uit de herhaalde afvalligheid van hen, nr. 8301.

Dit wordt hier in de innerlijke historische zin beschreven; in de innerlijke geestelijke zin echter wordt de hoedanigheid van de verzoeking beschreven bij hen die tot het laatste van de verzoeking worden gebracht, voordat zij bevrijd worden.

Dat het hoedanige van de Israëlitische natie en van haar godsdienstigheid wordt beschreven door de onenigheid met Mozes bij Massa en Meriba, staat ook vast bij David: ‘Verhardt uw hart niet zoals in Meriba, zoals ten dage van Massa, in de woestijn, waar Mij uw vaders verzochten; zij verzochten Mij en zij zagen Mijn werk; veertig jaar heb Ik gewalgd in het geslacht; en Ik zei: Zij zijn een volk dwalende van hart en dezen hebben Mijn wegen niet gekend, aan wie Ik heb gezworen in Mijn toorn: Zij zullen tot Mijn rust niet komen’, (Psalm 95:8-11).

Bij Mozes: ‘Gij zult Jehovah uw God niet verzoeken gelijk als gij Hem verzocht hebt in Massa’, (Deuteronomium 6:16; 9:22,24).

Bij dezelfde: ‘Van Levi zei hij: Uw thumim en uw urim zijn aan de Heilige Man Die gij verzocht hebt in Massa, met Wie gij getwist hebt bij de wateren van Meriba’, (Deuteronomium 33:8).

De Heilige Man staat hier voor de Heer, Die zij hebben verzocht en Die Mozes en Aharon niet hebben geheiligd.

In de innerlijk historische zin, waarin over het godsdienstige van de Israëlitische natie wordt gehandeld, wordt door Mozes en Aharon niet het Goddelijk Ware uitgebeeld, maar het godsdienstige van die natie, waarvan zij leiders en hoofden waren, nr. 7041.

Omdat dit godsdienstige zodanig was, zoals eerder is gezegd, werd het hun daarom aangekondigd, dat zij het volk niet in het land Kanaän zouden binnenleiden, waarover in het boek Numeri: ‘Jehovah zei tot Mozes en Aharon: Deswege dat gijlieden niet in Mij hebt geloofd en Mij geheiligd hebt in de ogen van de zonen Israëls, daarom zult gijlieden deze vergadering niet heenleiden in het land dat Ik hun gegeven heb; dit zijn de wateren van Meriba, omdat de zonen Israëls met Jehovah getwist hebben’, (Numeri 20:12,13; 27:14).

En bij dezelfde: ‘Aharon zal verzameld worden tot zijn volk en niet in het land komen dat Ik aan de zonen Israëls gegeven heb, deswege dat gijlieden Mijn mond weerspannig geweest zijt bij de wateren van Meriba’, (Numeri 20:24); evenzo bij Mozes (Deuteronomium 32:50,51).

Dat bij die natie niettemin een uitbeeldende Goddelijke eredienst was ingesteld, had als oorzaak dat een uitbeeldende eredienst kon worden ingesteld bij elke natie die de uiterlijke dingen van de eredienst heilig hield en die bijna afgodisch vereerde; want het uitbeeldende slaat niet op de persoon, maar op de zaak, nr. 1361; en het was de gemoedsaard van die natie, om louter en alleen de uiterlijke dingen als heilig en Goddelijk te vereren, zonder enig innerlijke; zoals bijvoorbeeld hun vaders: Abraham, Izaäk en Jakob en daarna Mozes en David als godheden te aanbidden en bovendien elke steen en elk hout, die in hun Goddelijke eredienst ingewijd waren, heilig en voor Goddelijk te houden en te vereren, zoals de arken, de tafels daar, de lamp, het altaar, de klederen van Aharon, de urim en de thummim en daarna de tempel.

Daardoor werd in die tijd vanuit de voorzienigheid van de Heer vergemeenschapping gegeven van de engelen van de hemel met de mens; want er moet ergens een Kerk zijn of het uitbeeldende van een Kerk, opdat er vergemeenschapping kan zijn van de hemel met het menselijk geslacht; en omdat die natie, meer dan elke andere natie, de Goddelijke eredienst in de uiterlijke en uitwendige dingen konden stellen en zo het uitbeeldende van de een Kerk voordragen, werd daarom die natie genomen.

De vergemeenschapping met de engelen in de hemel door uitbeeldingen vond in die tijd plaats op deze wijze: hun uiterlijke eredienst werd vergemeenschapt met de engelgeesten, die eenvoudig zijn en niet over innerlijke zaken nadenken, maar wel innerlijk goed zijn, zodanig zijn degenen die in de Grootste Mens met de verschillende soorten huid overeenstemmen; dezen letten in het geheel niet op het innerlijk van de mens, maar alleen op zijn uiterlijke dingen; indien dit heilig verschijnt, denken zij eveneens heilig daarover.

De innerlijke hemelse engelen zagen in deze geesten de uitbeeldingen, dus de hemelse en Goddelijke dingen die overeenstemden; want zij konden bij dezen zijn en die dingen zien, niet echter bij de mensen, tenzij door die geesten; engelen immers wonen met de mensen in innerlijke dingen, maar waar die niet zijn, wonen zij in de innerlijke dingen van de eenvoudige geesten, want de engelen houden alleen van het geestelijke en het hemelse, die het innerlijk vormen in de uitbeeldingen.

Uit dit weinige kan vaststaan, hoe er vergemeenschapping met de hemel met zo’n volk heeft kunnen zijn; maar men zie wat eerder over deze zaak is gezegd, namelijk dat bij de Joden het heilige van de eredienst op wonderbaarlijke wijze tot de hemel opgeheven is geweest buiten hen om, nr. 4307; dat de nakomelingen van Jakob het heilige konden uitbeelden, hoedanig zij ook waren, als zij slechts de bevolen rituelen strikt in acht namen, nrs. 3147, 3479, 3480, 3881, 4208, 4281, 4288, 4289, 4293, 4307, 4444, 4500, 4680, 4825, 4844, 4847, 4899, 4912, 6304, 6306, 7048, 7051, 8301.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4288

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4288. Deze zelfde dingen die tot hiertoe werden ontvouwd, betreffen ook de Joodse en de Israëlitische natie, die in het Woord Jakob wordt genoemd, zoals eerder in nr. 4279 werd gezegd en getoond; in die zin, die de historisch innerlijke wordt genoemd, wordt door deze woorden, namelijk ‘laat mij, omdat de dageraad is opgegaan’, aangeduid dat het uitbeeldende zich van Jakobs nakomelingen verwijderde, voordat zij in de uitbeeldende dingen van het land Kanaän kwamen. Eerder werd getoond hoedanig die natie was, namelijk dat er bij haar geen innerlijke eredienst was, maar alleen een uiterlijke, dus dat het hemels echtelijke van haar gescheiden was en dat er bij haar dus geen Kerk ingesteld heeft kunnen worden, maar slechts het uitbeeldende van een Kerk, zie nr. 4281. Maar men moet weten wat een uitbeeldende Kerk is en wat het uitbeeldende van een Kerk; een uitbeeldende Kerk is er, wanneer de innerlijke eredienst in de uiterlijke is; er is echter het uitbeeldende van een Kerk, wanneer er geen innerlijke eredienst is, maar wel een uiterlijke; in de ene en de andere zijn bijna eendere rituelen, namelijk eendere voorschriften, eendere wetten en eendere geboden; maar in de uitbeeldende Kerk stemmen de uiterlijke dingen overeen met de innerlijke, zodat zij één maken, maar in het uitbeeldende van een Kerk is er geen overeenstemming, omdat de uiterlijke dingen òf zonder innerlijke dingen zijn, òf daarmee in strijd; in de uitbeeldende Kerk is de hemelse en geestelijke liefde het voornaamste, maar in het uitbeeldende van een Kerk is de lichamelijke en wereldse liefde het voornaamste; de hemelse en geestelijke liefde is het innerlijke zelf, maar waar geen hemelse en geestelijke liefde is, maar alleen lichamelijke en wereldse liefde, is er een uiterlijke zonder het innerlijke. De Oude Kerk die na de vloed was, was een uitbeeldende Kerk, maar de Kerk die bij de nakomelingen van Jakob werd ingesteld, was slechts het uitbeeldende van een Kerk. Maar het onderscheid mag, om duidelijk uit te komen, door voorbeelden worden toegelicht: in de uitbeeldende Kerk was de Goddelijke eredienst op de bergen, omdat de bergen de hemelse liefde betekenden en in de hoogste zin de Heer, nrs. 795, 1430, 2722, 4210;

en wanneer zij de eredienst op de bergen hielden, waren zij in hun heilige, omdat zij dan tevens in de hemelse liefde waren. In de uitbeeldende Kerk keerden zij, wanneer zij de Goddelijke eredienst hielden, hun aangezichten naar de opgang van de zon, omdat door de opgaande zon ook de hemelse liefde werd aangeduid, nrs. 101, 1529, 1530, 2441, 2495, 3636, 3643; ook wanneer zij tot de maan opzagen, werden zij evenzo van een zekere heilige verering doordrongen, omdat de maan de geestelijke liefde betekende, nrs. 1529-1531, 2495, 4060; eveneens wanneer zij tot de sterrenhemel opzagen, omdat deze de engelenhemel of het rijk van de Heer betekende. In de uitbeeldende Kerk hadden zij tenten of tabernakels en daarin hielden zij de Goddelijke eredienst en zij hielden die heilig, omdat de tenten of de tabernakels het heilige van de liefde en van de eredienst betekenden, nrs. 414, 1102, 2145, 2152, 3312; dus zo in ontelbare andere dingen. In het uitbeeldende van een Kerk was er weliswaar in de aanvang eveneens een Goddelijke eredienst op de bergen en eveneens in de bossen, en verder was er ook een opzien naar de opgang van de zon en ook een opzien tot de maan en naar de sterren, evenzo een eredienst in tenten en tabernakels, maar omdat zij in een uiterlijke eredienst zonder de innerlijke waren, of in de lichamelijke en wereldse liefde, maar niet in de hemelse en geestelijke liefde en op die wijze de bergen en de bossen zelf vereerden en ook de zon, de maan en de sterren, maar ook hun tenten of tabernakels en zij vandaar die rituele dingen die in de Oude Kerk heilig waren geweest, afgodisch maakten, werden daarom de rituele dingen ingekort tot een algemene, namelijk tot de berg waar Jeruzalem lag en tenslotte waar Zion was en tot de opgang van de zon van daar af en vanuit de tempel en ook tot een gemeenschappelijke tent, die de tent der samenkomst werd genoemd en tenslotte tot de ark in de tempel en wel daarom opdat er het uitbeeldende van een Kerk zou bestaan, wanneer zij in een uiterlijk heilige waren; anders zouden zij de heilige dingen ontwijd hebben. Hieruit kan vaststaan welk onderscheid er is tussen een uitbeeldende Kerk en het uitbeeldende van een Kerk; in het algemeen, dat degenen die van de uitbeeldende Kerk waren, gemeenschap hadden met de drie hemelen ten aanzien van de innerlijke dingen, waaraan de uiterlijke dingen tot vlak dienden; maar zij die in het uitbeeldende van een Kerk waren, hadden geen gemeenschap met de hemelen ten aanzien van de innerlijke dingen, niettemin konden de uiterlijke dingen waarin zij werden gehouden tot vlak dienen en wel op wonderbaarlijke wijze vanuit de voorzienigheid van de Heer en wel daarom opdat er een vergemeenschapping zou bestaan tussen de hemel en de mens door iets wat op een Kerk leek, want zonder de vergemeenschapping van de hemel met de mens door iets van een Kerk zou het menselijk geslacht te gronde gaan; wat de overeenstemming van de innerlijke dingen is, kan niet in het kort worden gezegd; het moet in wat volgt, vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, worden gezegd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl