Bible

 

Deuteronomium 32:40

Studie

       

40 Want Ik zal Mijn hand naar den hemel opheffen, en Ik zal zeggen: Ik leef in eeuwigheid!

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 566

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

566. Dat met aangezichten van de aardbodem dat hele gebied wordt aangeduid waar de Kerk was, blijkt uit de betekenis van de aardbodem, want in het Woord wordt er streng onderscheidt gemaakt tussen aardbodem en aarde; met aardbodem wordt overal de Kerk aangeduid of iets van de Kerk; vandaar ook de naam van de mens of Adam, dat wil zeggen: aardbodem; onder aarde wordt er hier en daar verstaan wat geen Kerk is, of wat niets van de Kerk heeft, zoals in het eerste hoofdstuk alleen de aarde wordt genoemd, omdat er nog geen Kerk was of de mensen nog niet wedergeboren. In het tweede hoofdstuk wordt voor het eerst de aardbodem genoemd, omdat er nu een Kerk was. Evenzo hier en in het volgende hoofdstuk, waar gezegd wordt dat verdelgd zal worden, ‘al wat bestaat van over de aangezichten van de aardbodem’, vers 4 en 24; waar het betekent: in het gebied waar de Kerk is: en eveneens daar, ‘om zaad levend te maken op de aangezichten van de aarde’, vers 3; waar sprake is van de te scheppen Kerk. Evenzo in het Woord overal, zoals bij Jesaja:

‘Jehovah zal zich over Jakob ontfermen, en Hij zal Israël nog verkiezen, en Hij zal hen op hun aardbodem zetten, en de volken zullen hen aannemen, en in hun plaats brengen en het huis Israël zal hen erfelijk bezitten op de aardbodem van Jehovah’, (Jesaja 14:1, 2);

waar sprake is van de gestichte Kerk; maar waar van geen Kerk sprake is, wordt in ditzelfde hoofdstuk van aarde gesproken, vers 9, 12, 16, 20, 21, 25, 26.

Bij dezelfde:

‘En de aardbodem van Jehuda zal Egypte tot een schrik zijn; te dien dage zullen er vijf steden zijn op de aarde van Egypte, sprekende de spraak van Kanaän’, (Jesaja 19:17, 18);

hier aardbodem waar de Kerk is, aarde waar geen Kerk is.

Bij dezelfde:

‘Waggelende zal de aarde waggelen, gelijk een dronkaard: Jehovah zal bezoeking doen over de heerscharen der hoogte in de hoogte, en over de koningen van de aardbodem over de aardbodem’, (Jesaja 24:20, 21);

op dezelfde wijze.

Bij Jeremia:

‘Om der wille van de aardbodem welke gescheurd is, omdat er geen reden op de aarde was, zijn de akkerlieden beschaamd geworden, zij hebben hun hoofd bedekt, want ook de hinde heeft in het veld jongen geworpen’, (Jeremia 14:4, 5);

hier staat aarde voor het gebied, dat de aardbodem omvat, en de aardbodem voor het gebied, dat het veld omvat.

Ook bij Jeremia:

‘Hij heeft het zaad van het huis Israëls aangebracht uit het land van het noorden, en uit al de landen, waarheen Ik ze gedreven heb, en zij zullen wonen op hun aardbodem’, (Jeremia 23:8);

land en landen, waar geen Kerken zijn, aardbodem waar de Kerk of de ware godsdienst is.

Bij dezelfde:

‘Ik zal de overblijfselen van Jeruzalem overgeven, de overgeblevenen in dit land, en die in het land van Egypte wonen, en Ik zal hen overgeven tot een beroering, ten kwade alle koninkrijken van de aarde, en Ik zal onder hen zenden het zwaard, de honger en de pestilentie, totdat zij verteerd zullen zijn van over de aardbodem, die Ik hun en hun vaderen gegeven had’, (Jeremia 24:8, 9, 10);

aardbodem voor de leer en de godsdienst daaruit zoals ook bij dezelfde, (Jeremia 25, 5).

Bij Ezechiël:

‘Ik zal u vergaderen uit al de landen, in welke gij verstrooid bent, en gij zult erkennen dat Ik Jehovah ben, als Ik u op de aardbodem van Israël teruggebracht zal hebben, in het land, waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, en om hetzelfde uw vaderen te geven’, (Ezechiël 20:41, 42); aardbodem staat voor de innerlijke godsdienst, en wordt land genoemd wanneer er geen innerlijke godsdienst is.

Bij Maleachi:

‘Ik zal om uwentwil de opeter schelden, en hij zal u niet de vrucht van de aardbodem verderven, en niet onvruchtbaar zal u de wijnstok zijn in het veld, en alle heidenen zullen u gelukzalig noemen, want gijlieden zult zijn een land van welbehagen’, (Maleachi 3:11, 12);

waar land staat voor het gebied (dus klaarblijkelijk voor de mens, die land genoemd wordt) dat de aardbodem bevat (dus de Kerk of de leer).

Bij Mozes:

‘Zingt, gij heidenen, Zijn volk, Hij zal Zijn aardbodem verzoenen, Zijn volk’, (Deuteronomium 32:43);

klaarblijkelijk voor de Kerk van de heidenen, welke aardbodem wordt genoemd.

Bij Jesaja:

‘Eer de knaap weet te verwerpen ten kwade, en te verkiezen het goede, zal de aardbodem verlaten zijn, welke gij versmaadt voor zijn twee koningen’, (Jesaja 7:16);

met betrekking tot de Komst van de Heer; de verlaten aardbodem voor de Kerk, of de ware leer van het geloof. Het is duidelijk, dat vanwege het zaaisel, van aardbodem en veld wordt gesproken, zoals bij Jesaja:

‘Hij zal uw zaad waarmee gij de aardbodem bezaait, regen geven, de ossen en ezelveulens die de aardbodem bouwen’, (Jesaja 30:23, 24);

en bij Joël:

‘Het veld is verwoest en de aardbodem treurt, want het koren is verwoest’, (Joël 1:10);

waaruit het nu duidelijk is, dat de mens, die in de Hebreeuwse taal Adam, van aardbodem, heet, de Kerk betekent.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl