Bible

 

Deuteronomium 16:7

Studie

       

7 Dan zult gij het koken en eten in de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen zal; daarna zult gij u des morgens keren, en heengaan naar uw tenten.

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3702

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3702. Dat de woorden ‘en ziet, Jehovah stond op dezelve’ de Heer in het hoogste betekenen, kan hieruit blijken, dat Jehovah zo vaak in het Woord van het Oude Testament, Heer genoemd is, zie de nrs. 1736, 3023, 3035 en dat Hij in het Woord van het Nieuwe Testament nergens Jehovah wordt genoemd, maar in plaats van Jehovah de Heer, nr. 2921.

Dat ‘op dezelve staan’ wil zeggen: in het hoogste zijn, blijkt zonder verklaring. De verborgenheid die in de innerlijke zin van deze woorden schuilt, is deze, dat alle goedheden en waarheden van de Heer neerdalen en tot Hem opklimmen, dat wil zeggen, dat Hij de Eerste en de Laatste is; want de mens is zo geschapen, dat de Goddelijke dingen van de Heer door middel van hem neerdalen tot de uitersten van de natuur en van de uitersten van de natuur tot Hem opklimmen, zodat de mens de middelaar zou zijn, die het Goddelijke met de wereld van de natuur verenigt en de wereld van de natuur met het Goddelijke en dat dus zo door de mens, als door een verenigend middelaar, het uiterste zelf van de natuur uit het Goddelijke zou leven, hetgeen zou gebeuren, indien de mens had geleefd volgens de Goddelijke orde. Dat de mens zo geschapen is, blijkt hieruit, dat hij ten aanzien van zijn lichaam een wereld in het klein is, want alle verborgenheden van de wereld van de natuur zijn in hem neergelegd; want alles wat er verborgen is in de ether en in de veranderingen daarvan, ligt opgesloten in het oog en al wat er verborgen is in de lucht, ligt opgesloten in het oor; en al wat er onzichtbaar vloeit en werkt in de lucht, ligt opgesloten in het orgaan van de reuk, waar het wordt waargenomen; en alles wat onzichtbaar in de wateren en in de overige vloeistoffen aanwezig is, ligt opgesloten in het orgaan van de smaak; ook liggen alle veranderingen van staat zelf in de tastzin overal opgesloten; behalve dat de dingen die nog dieper verborgen zijn, in zijn meer innerlijke organen waargenomen zouden worden, wanneer zijn leven overeenkomstig de orde zou zijn. Hieruit blijkt duidelijk, dat er door de mens een neerdaling van het Goddelijke zou plaatsvinden in het uiterste van de natuur en van het uiterste van de natuur een opklimming naar het Goddelijke, indien de mens slechts met het geloof van het hart, dat wil zeggen met liefde, de Heer erkende als zijn laatste en eerste einddoel. In zo’n staat waren de Oudsten, die hemelse mensen waren, want al wat zij met enig zintuig vatten, was voor hen een middel om te denken over de dingen die van de Heer zijn, dus over de Heer en Zijn rijk; daaruit vloeide de verlustiging voort, die zij uit de wereldse en aardse dingen schepten, nrs. 1409, 2896, 2897, 2995; ja zelfs verschenen ook de lagere en uiterste dingen van de natuur, wanneer zij deze zo beschouwden, voor hun ogen alsof zij leefden, want het leven, waaruit deze neerdaalden, was in hun innerlijk gezicht en in hun innerlijke gewaarwording en de dingen die zich aan hun ogen vertoonden, waren zoals beelden van dit leven, en deze beelden, hoewel onbezield, waren voor hen niettemin op deze wijze bezield. Een dergelijke innerlijke gewaarwording hebben de hemelse engelen over alle dingen die in de wereld zijn, wat mij vaak werd gegeven gewaar te worden; vandaar hebben ook de kleine kinderen een dergelijke innerlijke gewaarwording, zie de nrs. 2297, 2298. Hieruit blijkt duidelijk, van welke aard diegenen zijn, door wie de Goddelijke dingen neerdalen tot aan de uitersten van de natuur en van de uitersten van de natuur tot Hem opklimmen en de Goddelijk gemeenschap en vandaar de verbinding uitbeelden, die in de hoogste zin wordt aangeduid door ‘de engelen, opklimmend en nederdalend langs de op de aarde opgestelde ladder, waarvan het hoofd aan de hemel raakte en waarop Jehovah stond’.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2159

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2159. Dat de knecht het menselijke van de Heer is, voordat het Goddelijk werd, kan uit vele plaatsen bij de profeten blijken; de reden hiervan, waarover herhaalde malen eerder, is deze; dat het menselijke bij de Heer niet anders was, voordat Hij het aflegde en het Goddelijk maakte. Het menselijke bij Hem was uit de moeder, en was dus zwak en had van die zijde enig overgeërfde met zich mee te dragen, dat Hij door de worstelingen van de verzoekingen overwon en geheel en al verdreef, dermate dat Hij niets dat zwak en overgeërfd meer uit de moeder had, ja zelfs tenslotte ook hoegenaamd niets meer van de moeder; zodat Hij dus het moederlijke geheel en al aflegde, zodat Hij niet meer haar zoon was. Dit zegt Hij zelf ook bij Markus:

‘Zij zeiden tot Jezus: Zie Uw moeder en Uw broeders, daar buiten vragen zij om u; en Hij antwoordde hun, zeggende: Wie is Mijn moeder of Mijn broeders; en rondom overziende die om Hem zaten, zei Hij: Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders; want zo die de wil van God doet, die is Mijn broeder en Mijn zuster en Mijn moeder’, (Markus 3:32 t/m 35; Mattheüs 12:46 t/m 49; Lukas 8:20, 21). En toen Hij dit menselijke aflegde, trok Hij het Goddelijk Menselijke aan, waarnaar Hij zich Zoon des Mensen noemde, zoals meermalen in het Woord van het Nieuwe Testament en verder ook Zoon Gods; en door de Zoon des Mensen duidde Hij het Ware zelf aan, en door de Zoon Gods het Goede zelf, dat tot Zijn Menselijk Wezen behoorde, toen het Goddelijk werd; de vorige staat was die van de vernedering van de Heer, deze echter die van Zijn verheerlijking, waarover eerder in nr. 1999. In de vorige staat, namelijk in die van de vernedering, toen Hij nog het zwakke menselijke bij zich had, aanbad Hij Jehovah als een ander, als van Hem gescheiden, en wel als een knecht, want het menselijke is in verhouding niets anders; daarom wordt ook in het Woord in verband met dit menselijke het woord ‘knecht’ gebruikt, zoals bij Jesaja:

‘Ik zal deze stad beschermen om die te behouden, om Mijnentwil, en om Davids, Mijns knechts wil’, (Jesaja 37:35) waar sprake is van de Assyriërs, waarbij in hun leger door de engel honderd vijf en tachtig duizend geslagen werden; David staat voor de Heer, die, daar Hij komen zou, naar het Menselijke een knecht wordt genoemd; dat David in het Woord voor de Heer staat, zie men in nr. 1888.

Bij dezelfde profeet:

‘Ziet Mijn knecht, op wie Ik steunen zal, Mijn Uitverkorene, in wie Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik heb Mijn geest op Hem gegeven; Hij zal de natiën het recht voortbrengen’, (Jesaja 42:1) waar duidelijk van de Heer sprake is, van wie gezegd wordt ‘knecht’ en ‘uitverkorene’ toen Hij in het Menselijke was.

Bij dezelfde:

‘Wie is blind, zo niet Mijn knecht, en doof als de engel die Ik zal zenden; wie is blind gelijk de volmaakte, en blind gelijk de knecht van Jehovah’, (Jesaja 42:19) waar ook van de Heer sprake is, van wie eveneens wordt gezegd ‘knecht’ en ‘engel’ toen Hij in het Menselijke was.

Bij dezelfde:

‘Gijlieden zijn Mijn getuigen, spreekt Jehovah, en Mijn knecht, die Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet en Mij gelooft, en verstaat, dat Ik het Zelf ben’, (Jesaja 43:10).

Bij dezelfde:

‘Jehovah die mij van moedersbuik af zich tot een knecht geformeerd heeft, zei, Jakob tot Hem weder te brengen, en dat Israël Hem verzameld zou worden; en Hij zei: Het is gering, dat gij Mij een knecht zijt om de stammen van Jakob op te richten; Ik heb u gegeven tot een licht der natiën, om Mijn heil te zijn tot aan het uiteinde der aarde’, (Jesaja 49:5, 6);

waar eveneens duidelijk van de Heer en van Zijn Menselijke sprake is, voordat Hij het licht van de natiën en het heil tot aan het uiteinde van de aarde geworden was.

Bij dezelfde:

‘Wie onder u vreest Jehovah, die hoort naar de stem van Zijn knecht; die wandelt in de duisternissen, en geen glans heeft, vertrouwt op de naam van Jehovah en steunt op zijn God’, (Jesaja 50:10);

knecht eveneens voor het menselijke bij de Heer, en de tijd dat Hij daarin was en de weg van de waarheid leerde, is bedoeld met de stem van de knecht van Jehovah.

Bij dezelfde:

‘Jehovah zal voor u heentrekken en de God van Israël zal u verzamelen; ziet, Mijn knecht, zal voorzichtig handelen, hij zal opgeheven en verhoogd, en zeer verheven worden’, (Jesaja 52:12, 13);

dat de knecht op de Heer betrekking heeft, toen Hij in het Menselijke was, is duidelijk, want er wordt van Hem gezegd, dat Hij opgeheven, verhoogd en verheven zal worden.

Bij dezelfde:

‘Geen vorm had Hij, en geen eer, wij zagen Hem, maar geen aanzien, veracht, man van smarten, vertrouwd met krankheid; Jehovah wilde Hem verbrijzelen, maakte Hem zwak; als Hij Zijn ziel tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen en de wil van Jehovah zal door Zijn hand gedijen; uit de arbeid van Zijn ziel zal Hij zien, verzadigd worden; door Zijn erkentenis zal Mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardigen; en hun ongerechtigheden heeft Hij gedragen’, (Jesaja 53:2, 3, 10, 11);

waar, als in dit gehele hoofdstuk, openlijk gehandeld wordt over de staat van de vernedering van de Heer; er wordt ook gezegd, dat Hij toen in een zwak menselijke was, namelijk dat Hij een man van smarten, vertrouwd met krankheid, zwak, in de arbeid van Zijn ziel was, behalve nog vele dingen meer, in welke staat het woord ‘knecht’ ten aanzien van Hem gebruikt wordt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl