Bible

 

Daniël 7:15

Studie

       

15 Mij, Daniel werd mijn geest doorstoken in het midden van het lichaam, en de gezichten mijns hoofds verschrikten mij.

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 748

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

748. En haar vlezen zullen zij eten en haar verbranden met vuur, betekent dat zij de boze en de valse dingen die aan dat godsdienstige eigen zijn, uit haat zullen verdoemen en bij zich vernietigen en het godsdienstige zelf zullen verwensen en bij zich verdelgen.

Deze dingen worden gezegd ten aanzien van de protestanten, die dus zo zullen doen met de loonhoer, dat wil zeggen, met het rooms-katholieke godsdienstige; met haar vlezen eten, wordt aangeduid de dingen die aan dat godsdienstige eigen zijn, namelijk de boze en de valse dingen, uit haat bij zich verdoemen en vernietigen, waarover hierna; en met haar met vuur verbranden, wordt aangeduid het godsdienstige zelf als profaan verwensen en bij zich verdelgen; dat met vuur verbranden dit is, is omdat de straf voor de ontwijding van het heilige de verbranding was; en daarom was het krachtens de Goddelijke Wet, dat ‘zij die de Naam van Jehovah ontwijdden door andere goden te vereren, met vuur verbrand zouden worden, zij en al hun dingen’, (Deuteronomium 13:12-18); daarom ‘verbrandde Mozes het gouden kalf dat de zonen Israëls profaan vereerden, met vuur’, (Exodus 32:20; Deuteronomium 9:21) en ‘werden de beide zonen van Aharon, omdat zij de heilige dingen hadden ontwijd, door vuur vanuit de hemel verteerd’, (Leviticus 10:1-6); ook wordt niet iets anders aangeduid met ‘het vuur en de brandstapel in Tofet, dan het vuur van de hel, bestemd voor hen die de heilige dingen ontwijden’, (Jesaja 30:33; Jeremia 7:31, 32; 19:5, 6; 2 Koningen 23:10); zij vereerden daar immers Moloch met een schandelijk offer.

Aangezien met het vierde beest, bij Daniël, een godsdienstige wordt aangeduid dat het Woord en vandaar de heilige dingen van de Kerk ontwijdt, nr. 717, wordt daarom gezegd ‘dat het met vuur werd verbrand’, (Daniël 7:11).

Omdat het nu een profane eredienst is, de mens te vereren in plaats van de Heer, wordt daarom hier gezegd, dat zij de loonhoer zelf met vuur hebben verbrand, waarmee wordt aangeduid dat zij het godsdienstige zelf met vuur hebben verbrand, waarmee wordt aangeduid dat zij het godsdienstige zelf hebben verwenst en bij zich verdelgd.

Dat met haar vlezen eten, wordt aangeduid de boze en de valse dingen die aan dat godsdienstige eigen zijn, uit haar verdoemen en bij zich vernietigen, is omdat dit met haar vlezen eten wordt aangeduid; met de vlezen immers worden iemands eigen dingen aangeduid, die betrekking hebben op de goede en ware dingen en in de tegengestelde zin op de boze en de valse dingen; en met eten wordt verteren aangeduid, dus verdelgen; dat met het vlees het eigene van iemand wordt aangeduid, dat in zich boos is, staat vast uit deze plaatsen:

‘Het is de geest die levend maakt, het vlees is tot niet wat ook nut’, (Johannes 6:63).

‘Hetgeen uit het vlees geboren is, dit is vlees; hetgeen uit de geest verwekt is, is geest’, (Johannes 3:6).

‘Zo velen opgenomen hebben, die heeft Hij mogendheid gegeven zonen Gods te zijn, die niet vanuit de bloeden, noch vanuit de wil des vlezes geboren zijn’, (Johannes 1:12, 13).

‘God gedacht dat zij vlees waren, een geest die heengaat en niet wederkeert’, (Psalm 78:39).

‘Egypte is een mens en niet God en zijn paard vlees en niet geest’, (Jesaja 31:3).

‘Jeruzalem heeft gehoereerd met de zonen van Egypte, groot van vlees’, (Ezechiël 16:26).

‘Jezus zei tot Petrus: Vlees en bloed heeft u deze dingen niet onthuld’, (Mattheüs 16:17).

‘Vervloekt is hij die op een mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt’, (Jeremia 17:5).

Omdat het vlees het eigene van de mens betekent en zij die de ander haten, diens eigen dingen aanvallen met het plan om die te vernietigen, wordt dit daarom met de vlezen eten aangeduid, zoals eveneens in deze plaatsen:

‘De stervende sterve en wie afgesneden moet worden, worde afgesneden; de overblijfselen mogen eenieder van de ander vlees eten’, (Zacharia 11:9).

‘Zij zullen Israël eten met volle mond, zij zullen, ieder het vlees van hun arm eten, Menasse Efraïm en Efraïm Menasse’, (Jesaja 9:11, 19, 20).

‘Uw verdrukkers zal Ik spijzen met hun vlees’, (Jesaja 49:26).

‘Zij zullen, eenieder, het vlees van hun genoten eten’, (Jeremia 19:9).

Met ‘het vlees der zonen en der dochteren eten’, (Jeremia 19:9, Leviticus 26:29) wordt aangeduid, de ware en de goede dingen bij zich vernietigen; met de zonen worden immers de ware dingen aangeduid en met de dochteren de goede dingen, zie de nrs. 139, 543, 546, 612.

Bovendien wordt in het Woord gezegd alle vlees en daarmee wordt de gehele mens aangeduid, (Genesis 6:12, 13, 17, 19; Jesaja 40:5, 6; 49:26; 66:16, 23, 24; Jeremia 25:31; 32:27; 45:5; Ezechiël 20:48; 21:4, 5).

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl