Bible

 

Daniël 12

Studie

   

1 En te dier tijd zal Michael opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen uws volks staat, als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is, sinds dat er een volk geweest is, tot op dienzelven tijd toe; en te dier tijd zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek.

2 En velen van die, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden, en tot eeuwige afgrijzing.

3 De leraars nu zullen blinken, als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk.

4 En gij, Daniel! sluit deze woorden toe, en verzegel dit boek, tot den tijd van het einde; velen zullen het naspeuren, en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden.

5 En ik, Daniel, zag, en ziet, er stonden twee anderen, de een aan deze zijde van den oever der rivier, en de ander aan gene zijde van den oever der rivier.

6 En hij zeide tot den Man, bekleed met linnen, Die boven op het water der rivier was: Tot hoe lang zal het zijn, dat er een einde van deze wonderen zal wezen?

7 En ik hoorde dien Man, bekleed met linnen, Die boven op het water van de rivier was, en Hij hief Zijn rechterhand en Zijn linkerhand op naar den hemel, en zwoer bij Dien, Die eeuwiglijk leeft, dat na een bestemden tijd, bestemde tijden, en een helft, en als Hij zal voleind hebben te verstrooien de hand des heiligen volks, al deze dingen voleind zullen worden.

8 Dit hoorde ik, doch ik verstond het niet; en ik zeide: Mijn Heere! wat zal het einde zijn van deze dingen?

9 En Hij zeide: Ga henen, Daniel! want deze woorden zijn toegesloten en verzegeld tot den tijd van het einde.

10 Velen zullen er gereinigd en wit gemaakt, en gelouterd worden; doch de goddelozen zullen goddelooslijk handelen, en geen van de goddelozen zullen het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan.

11 En van dien tijd af, dat het gedurig offer zal weggenomen, en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen zijn duizend tweehonderd en negentig dagen.

12 Welgelukzalig is hij, die verwacht en raakt tot duizend driehonderd vijf en dertig dagen.

13 Maar gij, ga henen tot het einde, want gij zult rusten, en zult opstaan in uw lot, in het einde der dagen.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 500

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

500. Zal het beest opklimmende vanuit de afgrond oorlog maken met hen en het zal hen overwinnen en het zal hen doden, betekent dat zij die in de innerlijke dingen van de leer ten aanzien van het geloof-alleen zijn, zich zullen verzetten en die twee wezenlijke dingen van de Nieuwe Kerk zullen bestrijden en bij zich en voor zoveel als zij het vermogen, ook bij anderen en die zullen verwerpen.

Onder het beest opklimmende vanuit de afgrond worden degenen verstaan die vanuit de afgrond opklommen en gezien werden zoals sprinkhanen, (Openbaring 9:1-12); en dat dezen degenen waren die in de innerlijke dingen van de leer ten aanzien van het geloof-alleen zijn, zie in de ontvouwing daar; met oorlog maken wordt zich verzetten aangeduid en die twee wezenlijke dingen van de Kerk bestrijden, waarover hierna; met hen overwinnen en doden, wordt aangeduid die dingen bij zich en voor zoveel als zij het vermogen, bij de anderen, verwerpen en uitroeien.

De oorzaak dat zij die in de innerlijke dingen van de leer ten aanzien van het geloof-alleen zijn, die twee wezenlijke dingen bestrijden en verwerpen, is deze dat zij bij zich twee daartegen gekante dingen hebben bevestigd: het eerste, dat men niet tot de Heer, maar tot God de Vader moet gaan; en het tweede, dat het leven volgens de geboden van de Decaloog, niet het geestelijk leven, maar alleen het zedelijk en het burgerlijk leven is; en dit bevestigen zij opdat niet iemand zal geloven dat hij gezaligd wordt door de werken, maar dat hij het wordt door hun geloof-alleen.

Al degenen die deze dogma’s diep aan hun gemoed hebben ingeprent in scholen en universiteiten, treden daarna er niet van terug; de oorzaken zijn er drie, tot nu toe onbekend:

de eerste oorzaak: dat zij zich naar hun geest in het gezelschap met eenderen in de geestelijke wereld hebben ingelaten, waar de meeste satans zijn, die zich enig en alleen aan valse dingen verlustigen en van wie zij zich geenszins kunnen losmaken, tenzij zij die valse dingen verwerpen; wat ook niet kan plaatsvinden tenzij zij rechtstreeks tot God Heiland gaan en een christelijk leven volgens de geboden van de Decaloog aanvangen;

de tweede oorzaak is deze, dat zij geloven dat de vergeving van de zonden en zo de zaliging in één ogenblik wordt gegeven in de daad van het geloof en daarna in de staat of in de voortgang door diezelfde daad, uit de Heilige Geest voortgezet, in stand gehouden en vastgehouden, afgescheiden van de beoefeningen van de naastenliefde; en zij die deze dingen eenmaal hebben opgezogen, achten daarna de zonden voor God van geen betekenis en leven zo in hun onreine dingen; en omdat zij zulke zaken scherpzinnig weten te bevestigen, door vervalsingen van het Woord bij de onontwikkelden en met misleidende argumenten bij de ontwikkelden, wordt hier gezegd dat het beest vanuit de afgrond die beide getuigen heeft overwonnen en gedood; maar dit vindt bij geen anderen plaats dan bij hen die er van houden naar hun eigen zin te leven en zich door de verkwikkingen van hun begeerten te laten meeslepen; wanneer dezen over het heil denken, begunstigen zij die dingen van harte en omhelzen zij met beide handen hun geloof, omdat zij zo door enige, met een klank van vertrouwen uitgesproken woorden, gezaligd kunnen worden en het niet nodig hebben om op iets van hun leven acht te geven ter wille van God, maar slechts ter wille van de wereld.

de derde oorzaak is deze, dat zij die de innerlijke dingen van dat geloof, die de verborgenheden van de rechtvaardigmaking worden genoemd, in hun jonge jaren hebben opgevat, daarna, wanneer zij tot het in eer en aanzien staande bedienaarsambt zijn bevorderd, bij zich niet denken over God en de hemel, maar over zichzelf en de wereld, terwijl zij de verborgenheden van hun geloof-alleen alleen maar onthouden ter wille van de roep om zoals wijzen geëerd te worden en met als oorzaak van de wijsheid voor waardig gekeurd te worden om met schatten te worden beloond: dat dit de uitwerking is van dat geloof, is omdat daar niets van godsdienst in is; dat dit zo is, zie de derde gedenkwaardigheid eerder in nr. 484.

Dat met de oorlogen in het Woord geestelijke oorlogen worden aangeduid, te weten de bestrijdingen van het ware en die plaatsvinden door redeneringen vanuit valse dingen, staat vast uit deze plaatsen:

‘De geesten van de demonen gaan uit om hen te vergaderen tot de oorlog op die grote dag van de almachtige God’, (Openbaring 16:14).

‘De draak was vertoornd tegen de vrouw en hij ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de bevelen Gods hielden en de getuigenis van Jezus Christus hadden’, (Openbaring 12:17).

‘Aan het beest van de draak werd het gegeven om de heilige oorlog aan te doen’, (Openbaring 13:7).

‘Heiligt de oorlog tegen de dochter Zions en laat ons opklimmen op de middag’, (Jeremia 6:3-5).

‘Gij zijt niet opgeklommen in de bressen om te staan in de oorlog op de dag van Jehovah’, (Ezechiël 13:5).

‘In Salem is het habitakel Gods en de woning in Zion, waar Hij de vurige pijlen van de boog heeft verbroken en de oorlog’, (Psalm 76:3, 4).

‘Jehovah zal uitgaan zoals een Held, zoals een Man der oorlogen zal Hij de ijver opwekken’, (Jesaja 42:13; Psalm 24:8).

‘Te dien dage zal Jehovah tot een geest des gerichts zijn voor hem die over het gericht zit, degenen die de oorlog terugdrijven van de poort’, (Jesaja 28:6).

‘Bevrijd mij van de boze mens en red mij van de man der gewelddadigheden; de ganse dag vergaderen zij tot de oorlogen; zij scherpen hun tong zoals de slangen’, (Psalm 140:2-4).

‘Velen zullen komen in Mijn naam, zeggende: Ik ben de Christus en zij zullen velen verleiden; en gij zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen; ziet toe dat gij niet verstoord wordt’, (Mattheüs 24:5, 6: Markus 13:6, 7; Lukas 21:8, 9).

‘De oorlogen der koningen van het noorden en van het zuiden’, en de overige oorlogen bij, (Daniël 10, 11, 12) betekenen geen andere dan geestelijke oorlogen; en ook de oorlogen in andere plaatsen, zoals in, (Jesaja 2:3-5; 13:4; 21:14, 15; 31:4; Jeremia 49:25, 26; Hosea 2:17; Zacharia 10:5; 14:3; Psalm 27:3; 46:9, 10).

Aangezien met de oorlogen in het Woord geestelijke oorlogen worden aangeduid, werd daarom de bediening van de Levieten een krijgsdienst genoemd, zoals blijkt uit deze dingen, ‘het werd bevolen de Levieten te tellen, om de krijgsdienst te strijden, om het werk te doen in de tent der samenkomst’, (Numeri 4:25, 35, 39, 43, 47).

‘Dit is het ambt van de Levieten om de krijgsdienst te vervullen in de bediening van de tent der samenkomst; maar van de zoon van 50 jaren af zal hij aftreden van de krijgsdienst der bediening en zal hij ook niet meer dienen’, (Numeri 8:24, 25); zie ook nr. 447, waar vanuit het Woord wordt bevestigd, dat de legers de goede en de ware dingen van de Kerk betekenen en in de tegengestelde zin de boze en de valse dingen ervan.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 447

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

447. En het getal van de heirlegers van de ruiterij was twee myriaden van myriaden, betekent de redeneringen over het geloof-alleen, waarvan de innerlijke dingen van hun gemoed overvol waren, vanuit een massa louter valsheden van het boze.

Met de heirlegers worden de goede en de ware dingen aangeduid en in de tegengestelde zin de boze en de valse dingen, hier de valse dingen van het boze, waarover hierna; met de ruiterij worden de redeneringen ten aanzien van het geloof-alleen aangeduid, omdat met het paard het verstand van het Woord wordt aangeduid, nr. 298 en eveneens het te gronde gerichte verstand van het Woord, nrs. 305, 313, 320; vandaar worden met de ruiterij aangeduid, de redeneringen vanuit het te gronde gerichte verstand van het Woord, hier over het geloof-alleen, omdat over hen die daarin zijn wordt gehandeld; onder twee myriaden van myriaden worden niet evenzovele in aantal verstaan, maar een grote overvloed; dat twee wordt gezegd, is omdat van twee wordt gesproken met betrekking tot het goede en in de tegengestelde zin met betrekking tot het boze, nr. 322 en omdat van myriaden wordt gesproken met betrekking tot de ware dingen en in de tegengestelde zin met betrekking tot de valse dingen, nr. 287.

Hieruit kan men zien dat met het getal van de heirlegers van de ruiterij twee myriaden van myriaden, de redeneringen worden aangeduid ten aanzien van het geloof-alleen, waarvan de innerlijke dingen van hun gemoed vol waren, vanuit een massa louter valse dingen van het boze.

Dat met de heirlegers in het Woord de goede en de ware dingen van de hemel en de Kerk worden aangeduid en in de tegengestelde zin het boze en het valse, kan vaststaan uit de plaatsen waar de zon, de maan en de sterren heirlegers worden genoemd en met de zon het goede van de liefde wordt aangeduid en met de maan het ware van het geloof en met de sterren de erkentenissen van het goede en het ware; en omgekeerd in de tegengestelde zin, nrs. 51, 53, 332, 413; beide worden heirlegers genoemd in deze plaatsen:

‘Looft Jehovah, al Zijn heirscharen, looft Hem, zon en maan, alle gij sterren’, (Psalm 148:2, 3).

‘Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid en Ik heb al hun heir geboden’, (Jesaja 45:12).

‘Door het Woord van Jehovah zijn de hemelen gemaakt en door de geest van Zijn mond al hun heir’, (Psalm 33:6).

‘Volbracht zijn de hemelen en de aarde en al hun heir’, (Genesis 2:1).

‘De hoorn van de geitenbok groeide tot aan het heir van de hemelen en hij wierp er ter aarde neder van het heir en van de sterren; ja, hij verhief zich tot aan de vorst van het heir; en het heir werd overgegeven over het gedurige ter overtreding, omdat hij de waarheid ter aarde heeft geworpen; de Heilige zei: Tot hoe lang wordt het Heilige en het heir ter vertreding gegeven’, (Daniël 8:10-14).

‘Jehovah heeft Zijn stem uitgegeven voor het heir’, (Joël 2:11).

‘Op de daken van de huizen hebben zij gerookt aan al het heir van de hemelen’, (Jeremia 19:13).

‘Opdat gij u niet nederbuigt en dient de zon, de maan, de sterren en al het heir van de hemelen’, (Deuteronomium 4:19; 17:3; Jeremia 8:2; Jesaja 13:4; 34:4; 40:26; Jeremia 33:22; Zacharia 9:8; Openbaring 19:4).

Aangezien met de heirlegers van de hemelen de goede en de ware dingen van de hemel en van de Kerk worden aangeduid, wordt daarom de Heer genoemd Jehovah Zebaoth, dat wil zeggen, Jehovah van de heirscharen; en werd daarom de bediening van de Levieten krijgsdienst genoemd, (Numeri 4:3, 23, 30, 39); en wordt bij David gezegd:

‘Zegent Jehovah, al Zijn heirscharen, gij Zijn dienaren doende Zijn wil’, (Psalm 103:21).

De boze en de valse dingen in de Kerk worden aangeduid met het heir van de natiën, (Jesaja 34:2).

Met het heir van de koning van het noorden, waarmee hij kwam tegen de koning van het zuiden’, (Daniël 11:13, 15, 20).

De koning van het noorden is het valse van het boze in de Kerk en de koning van het zuiden is het ware en het goede daar.

Door de Heer wordt gezegd:

‘Wanneer gij zult zien dat Jeruzalem van heirlegers is omgeven, zo weet dat haar verwoesting nabij is’, (Lukas 21:20); met Jeruzalem wordt daar de Kerk aangeduid en met de legers de boze en de valse dingen die haar zullen verwoesten; daar wordt gehandeld over ‘de voleinding van de eeuw’, te weten de laatste tijd van de Kerk; de boosheden en valsheden worden met de heirlegers aangeduid bij Joël:

‘Ik zal ulieden de jaren vergelden, welke de sprinkhaan, de meikever, de kruidworm en de rups heeft afgegeten, het grote heir, hetwelk Ik onder u gevonden heb’, (Joël 2:25); dat met de sprinkhaan en de overige dingen het valse in uitersten wordt aangeduid, zie eerder in nr. 424.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl