Okususelwe Emisebenzini kaSwedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #83

Funda lesi Sigaba

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

83. Er wordt gezegd, ‘volbracht zijn de hemelen en de aarde, en al hun heir, wanneer de mens de zesde dag geworden is’, want dan maken geloof en liefde één uit, en wanneer zij één uitmaken, begint in de plaats van het geloof de liefde het voornaamste te zijn, dat wil zeggen, niet het geestelijke, maar het hemelse is het voornaamste, wat betekent dat de mens hemels is.

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Okususelwe Emisebenzini kaSwedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4231

Funda lesi Sigaba

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

4231. Leert echter van de vijgenboom een gelijkenis; wanneer zijn tak teder wordt en de bladeren uitspruiten, zo weet gij dat de zomer nabij is, betekent het eerste van de Nieuwe Kerk; de vijgenboom is het goede van het natuurlijke, de tak is de aandoening ervan; en de bladeren zijn de ware dingen; de gelijkenis waaruit zij zouden leren, is dat die dingen worden aangeduid. Wie de innerlijke zin van het Woord niet kent, kan nooit weten wat de vergelijking van de Komst van de Heer met de vijgenboom en met de tak ervan en de bladeren, behelst; maar omdat alle vergelijkende dingen ook aanduidend zijn, nr. 3579, kan men daaruit weten wat die dingen betekenen; de vijgenboom betekent overal waar hij in het Woord wordt vermeld, in de innerlijke zin het goede van het natuurlijke, nr. 217;

dat de tak de aandoening ervan is, komt omdat de aandoening uit het goede voortspruit zoals een tak uit zijn stam; dat de bladeren de ware dingen zijn, zie nr. 885; daaruit blijkt nu wat die gelijkenis inhoudt, namelijk dat wanneer door de Heer een nieuwe Kerk wordt geschapen, dan allereerst het goede van het natuurlijke verschijnt, dat wil zeggen, het goede in de uiterlijke vorm met de aandoening en de ware dingen ervan; onder het goede van het natuurlijke wordt niet het goede verstaan waarin de mens wordt geboren of dat hij aan zijn ouders ontleent, maar het goede dat geestelijk is naar zijn oorsprong; in dit goede wordt niemand geboren, maar het wordt door de Heer in hem gebracht door de erkentenissen van het goede en het ware; daarom is de mens, voordat hij in dit goede, namelijk in het geestelijk goede is, niet een mens van de Kerk, hoezeer hij het ook krachtens het meegeboren goede schijnt te zijn. Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult gezien hebben, zo weet, dat Hij nabij is aan de deuren, betekent dat wanneer die dingen verschijnen die in de innerlijke zin worden aangeduid door de woorden die kort hiervoor in de nrs. 29-31 zijn gezegd, en wel over de vijgenboom, dat dan de voleinding van de Kerk, dat wil zeggen, het Laatste Gericht en de Komst van de Heer is aangebroken; en dus dat dan de Oude Kerk wordt verworpen en de Nieuwe Kerk geïnstaureerd wordt; gezegd wordt ‘aan de deuren’, omdat het goede van het natuurlijke en de ware dingen ervan de eerste dingen zijn die de mens worden ingeboezemd wanneer hij wordt wederverwekt en Kerk wordt. Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal niet voorbijgaan, totdat al deze dingen geschieden, betekent de Joodse natie, namelijk dat zij niet zoals de andere natiën uitgeroeid zal worden; de oorzaak zie men in nr. 3479.

De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen niet voorbijgaan, betekent dat de innerlijke en de uiterlijke dingen van de vorige Kerk zullen vergaan, maar dat het Woord van de Heer zal blijven; dat de hemel het innerlijke van de Kerk is en de aarde haar uiterlijke, zie de nrs. 82, 1411, 1733, 1850, 2117, 2118, 3355.

Dat de woorden van de Heer niet slechts die zijn die nu over Zijn Komst en over de voleinding der eeuw zijn gesproken, maar ook alle woorden die in het Woord zijn, blijkt duidelijk; deze woorden volgen onmiddellijk na die welke over de Joodse natie werden gezegd, omdat de Joodse natie in stand werd gehouden ter wille van het Woord, zoals blijken kan uit de aangehaalde plaats nr. 3479. Hieruit blijkt nu duidelijk dat hier voorzegging werd gedaan ten aanzien van de aanvang van een nieuwe Kerk.

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Okususelwe Emisebenzini kaSwedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #788

Funda lesi Sigaba

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

788. Dat de woorden ‘de wateren vermeerderden en hieven de ark op, en zij werd opgeheven, boven de aarde’ betekenen, dat zo haar wankeling was, en dat de woorden ‘de wateren werden sterk, en vermeerderen zeer op de aarde, en de ark ging op de aangezichten van de aarde’ betekenen dat haar wankelingen zo toenamen, kan niet duidelijk zijn, wanneer niet eerst gezegd wordt, van welke aard de staat van deze Kerk was, welke Noach werd genoemd. Noach was niet de Oude Kerk zelf, maar als het ware de vader of het zaad van die Kerk, zoals eerder is gezegd, maar Noach met Sem, Cham en Jafet maakten tezamen de Oude Kerk uit, welke onmiddellijk op de Oudste Kerk volgde; elk mens van de Kerk, welke Noach heette, was uit het nageslacht van de Oudste Kerk, en dus, wat het erfboze betreft, in bijna dezelfde staat als het overige nageslacht, dat te gronde ging; en zij, die in dezelfde staat waren, konden niet wedergeboren en geestelijk worden, zoals zij het konden, die niet door overerving zo’n inborst hadden. Van welke aard hun erfboze was, is eerder in nr. 310 gezegd; om te verduidelijken hoe het hiermee gesteld is, dient het volgende: zij, die uit het zaad van Jakob zijn, als de Joden, kunnen niet zo worden wedergeboren als de heidenen; hun kleeft een gesteldheid aan die tegen het geloof indruist, niet alleen wegens hun van kindsbeen af aangenomen en naderhand bevestigde beginselen, maar ook wegens overerving; dat het hun ook aankleeft vanwege de overerving, kan hieruit enigermate blijken, dat zij van een andere gemoedsaard zijn, ja zelfs van andere zeden, alsmede andere gezichten hebben dan de overigen, waaruit men kan opmaken wat uit de overerving voortkomt. Zo is het ook wat het innerlijk betreft, want de zeden en aangezichten zijn toonbeelden van het innerlijk; om welke reden ook de bekeerde Joden meer dan anderen wankelen tussen het ware en het valse. Op dezelfde wijze was het gesteld met de eerste mensen van deze Kerk, die Noach genoemd werden, daar zij uit het geslacht en het zaad van de Oudsten waren; deze schommelingen zijn het, welke hier beschreven worden; en daarna in het volgende, als gezegd wordt, dat ‘Noach een man van de aardbodem was en dat hij een wijngaard plantte, en van de wijn dronk en dronken werd, zodat hij ontbloot neerlag in het midden van de tent’, (Genesis 9:20, 21). Dat het er weinigen geweest waren, kon ik hieruit opmaken, dat de mens van deze Kerk in de wereld van de geesten wordt uitgebeeld als een lange, schrale, in het wit geklede man, in een eng vertrek; maar nochtans waren dezen het, die de leringen van het geloof bewaarden en bij zich hadden.

  
Yiya esigabeni / 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl