圣经文本

 

Ezechiël第33章:14

学习

       

14 Als Ik ook tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven! en hij zich van zijn zonde bekeert, en recht en gerechtigheid doet;

来自斯威登堡的著作

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus#9262

学习本章节

  
/10837  
  

9262. En dood niet de onschuldige en de gerechte; dat dit betekent de afkeer voor het vernietigen van het innerlijk en het uiterlijk goede, staat vast uit de betekenis van de onschuldige, namelijk hij die in het innerlijk goede is, dus in de abstracte zin het innerlijk goede, waarover hierna; uit de betekenis van de gerechte, namelijk hij die in het uiterlijk goede is en in de abstracte zin het uiterlijk goede; want van het gerechte wordt gesproken met betrekking tot het goede van de liefde jegens de naaste, maar van het onschuldige met betrekking tot het goede van de liefde tot de Heer; het goede van de liefde jegens de naaste is het uiterlijk goede en het goede van de liefde tot de Heer is het innerlijk goede; en uit de betekenis van doden, namelijk vernietigen.

Dat het gerechte het goede van de liefde jegens de naaste is, zal men ook verderop zien; maar dat het onschuldige het goede van de liefde tot de Heer is, komt omdat degenen in de onschuld zijn die de Heer liefhebben.

Onschuld is immers van harte erkennen dat men uit zich niet dan alleen het boze wil en niet dan alleen het valse doorvat en dat al het goede dat van de liefde is en al het ware dat van het geloof is, alleen uit de Heer is.

Deze dingen van harte erkennen kunnen geen anderen dan zij die met de Heer zijn verbonden door de liefde; zodanig zijn zij die in de binnenste hemel zijn, die vandaar de hemel der onschuld wordt genoemd; en daarom is het goede dat zij daar hebben, het innerlijk goede; het is immers het Goddelijk Goede dat voortgaat uit de Heer, dat degenen opnemen die in de hemel der onschuld zijn; vandaar eveneens verschijnen zij naakt en eveneens zoals kleine kinderen; daar komt het vandaan, dat de onschuld wordt uitgebeeld door naaktheid en eveneens als jonge kinderen; dat zij door naaktheid worden uitgebeeld, zie de nrs. 165, 213, 214, 8375; en als jonge kinderen, nr. 430, 1616, 2280, 2305, 2306, 3183, 3494, 4563, 4797, 5608.

Uit wat hier over de onschuld is gezegd, kan vaststaan, dat het Goddelijke van de Heer niet opgenomen kan worden dan alleen in de onschuld; waarvandaan het is dat het goede niet het goede is, tenzij daarin onschuld is, nrs. 2526, 2780, 3994, 6765, 7840, 7887; dat wil zeggen, de erkenning dat uit het eigene niet dan alleen het boze en het valse voortgaat en dat uit de Heer al het goede en ware is; dat geloven en eveneens dat willen, is de onschuld.

Het goede van de onschuld is dus het Goddelijk Goede zelf uit de Heer bij de mens.

Vandaar komt het, dat de onschuldige degene betekent, die in het innerlijk goede is en in de abstracte zin het innerlijk goede.

Omdat met de onschuldige of de onschuld het Goddelijk Goede wordt aangeduid dat uit de Heer is, was het daarom een hoogst goddeloze misdaad, onschuldig bloed te vergieten en wanneer dat was gebeurd, was het gehele land verdoemd, totdat dit was verzoend, zoals kan vaststaan uit het proces van onderzoek en van uitzuivering, indien iemand die was doorboord, in het land werd aangetroffen, over welke zaak het volgende bij Mozes: ‘Wanneer zal gevonden worden een doorboorde in het land, liggende in het veld en het wordt niet geweten wie hem heeft geslagen; dan zullen de ouderen van de stad uitgaan en de rechters en zullen meten naar de steden, die rondom de doorboorde zijn; het zal echter geschieden, voor de stad die de naaste is aan de doorboorde, de ouderen van deze stad zullen de vaars van een os nemen, door welke geen arbeid is gedaan, die in het juk niet heeft getrokken en de ouderen van deze stad zullen de vaars afbrengen tot een onvruchtbaar dal, dat niet bebouwd, noch bezaaid wordt, en zij zullen daar de vaars onthalzen; daarna zullen de priesters, de zonen van Levi, toetreden en alle ouderen van deze stad, staande bij de doorboorde, zullen hun handen wassen over de in het dal onthalsde vaars en zij zullen antwoorden en zeggen: Onze handen hebben dit bloed niet vergoten en onze ogen hebben niet gezien; verzoen Uw volk Israël dat Gij hebt verlost, o Jehovah; geef ook geen onschuldig bloed in het midden van Uw volk Israël. Zo zal voor hen het bloed verzoend worden. Gij echter zult het onschuldige bloed uit het midden van u verwijderen, indien gij zult gedaan hebben dat wat recht is in de ogen van Jehovah’, (Deuteronomium 21:1-10).

Eenieder kan zien, dat dit proces van onderzoek en zuivering van het in het land vergoten onschuldig bloed, verborgenheden van de hemel behelst, die men geenszins kan weten, indien men niet weet wat er wordt aangeduid met de doorboorde in het veld, met de vaars van een os door welke geen arbeid is gedaan en die niet in het juk heeft getrokken; wat met het onvruchtbare dal dat niet bebouwd noch bezaaid wordt, met de onthalzing van de vaars in dat dal, met het wassen van de handen over de vaars en met de overige dingen.

Dat die bevolen zouden geweest zonder dat zij verborgenheden hadden aangeduid, zou geenszins overeenkomen met het Woord, dat door het Goddelijke is gedicteerd en ten aanzien van elk woord en elke jota geïnspireerd; want zonder een diepere betekenis zou een zodanig iets een ritueel zonder heiligheid zijn geweest, ja zelfs nauwelijks van enig belang.

Maar toch blijkt het vanuit de innerlijke zin, welke verborgenheden daarin schuilen, dus indien men weet dat met de doorboorde in het land, liggende in het veld, wordt aangeduid het ware en het goede, dat is uitgeblust in de Kerk waar het goede is; dat met de stad die het naast aan de doorboorde ligt, wordt aangeduid het ware van de leer van de Kerk waarvan het goede is uitgeblust; dat met de vaars van een os door welke geen arbeid is gedaan en die niet in het juk heeft getrokken, het goede wordt aangeduid van de uiterlijke of natuurlijke mens, die nog niet de valsheden van het geloof en de boosheden van de liefde tot zich heeft getrokken, door de slavernij van de begeerten; dat met het onvruchtbare dal, dat niet bebouwd noch bezaaid wordt, wordt aangeduid het natuurlijk gemoed dat niet is opgekweekt door de waarheden en de goedheden van het geloof, ten gevolge van de onwetendheid; dat met de onthalzing in dat dal, wordt aangeduid de verzoening vanwege geen schuld, omdat het is uit onwetendheid; dat met het wassen van de handen wordt aangeduid de zuivering van die goddeloze misdaad; hieruit, wanneer men die kennis heeft, blijkt dat met het onschuldig bloed vergieten wordt aangeduid, het Goddelijk Ware en Goede dat uit de Heer is, uitblussen, dus de Heer zelf bij de mens van de Kerk.

Men moet weten dat door dit gehele proces werd uitgebeeld in de hemel zo’n misdaad die zonder schuld was begaan, omdat die had plaatsgevonden uit onwetendheid waarin onschuld was en vandaar als niet-boos; de afzonderlijke dingen tot aan de kleinste toe in dat proces, beeldden enige wezenlijke dingen van die zaak uit; wat zij echter uitbeeldden, staat vast uit de innerlijke zin.

Dat de doorboorde het uitgebluste ware en goede is, nr. 4503; dat het land de Kerk is, nrs. 662, 1066, 1067, 1262, 1413, 1607, 1733, 1850, 2117, 2118, 2928, 3355, 4447, 4535, 5577, 8011, 8732; dat het veld de Kerk is ten aanzien van het goede, dus het goede van de Kerk, nrs. 2971, 3310, 3766, 4982, 7502, 7571, 9139; dat de stad de leer van het ware is, dus het ware van de leer van de Kerk, nrs. 402, 2268, 2449, 2712, 2943, 3216, 4492, 4493; dat geen arbeid gedaan en niet in het juk getrokken, is dat het nog niet van dienst is geweest aan de valsheden en de boosheden, uit onwetendheid, is duidelijk, want arbeiden en in het juk trekken is dienen.

Dat het dal het lagere gemoed is, dat het natuurlijk gemoed wordt genoemd, nr. 3417, 4715; dat onvruchtbaar is dat wat zonder ware en goede dingen is, nr. 3908; dus is een dal dat niet bebouwd en bezaaid wordt, een natuurlijk gemoed dat nog niet is opgekweekt door waarheden en goedheden, dus dat nog in onwetendheid is; dat het zaad waarmee het bezaaid wordt, het ware van het geloof is, nrs. 1025, 1447, 1610, 1940, 2848, 3038, 3373, 3671, 6158.

Dat de onthalzing de verzoening is, komt omdat met de slachtingen van de verschillende dieren, zoals met de slachtoffers, de verzoeningen werden aangeduid; dat het wassen van de handen, de zuivering is van de valsheden en de boosheden, nr. 3147; hier dus de zuivering van die goddeloze misdaad; want bloedvergieten betekent in het algemeen het goede en het ware geweld aandoen, nr. 9127; zo betekent onschuldig bloed vergieten het Goddelijke uit de Heer bij de mens uitblussen, dus de Heer Zelf bij hem; want het ware en het goede bij de mens is de Heer Zelf, omdat zij uit Hem zijn.

Iets eenders wordt aangeduid met onschuldig bloedvergieten in (Deuteronomium 19:10; 27:25; Jesaja 59:3,7; Jeremia 2:34; 7:6; 19:4; 22:3,17; Joël 4:19; Psalm 94:21).

In de naastgelegen zin betekent de onschuldige degene die zonder schuld en zonder het boze is, wat ook in oude tijden werden betuigd door het wassen van de handen, (Psalm 26:6; 73:13; 27:24; Johannes 18:38; 19:4).

Dit komt daarvandaan, dat het goede dat uit de Heer bij de mens is, zonder schuld en zonder boze is; dat goede is het goede van de onschuld in de innerlijke zin, zoals is getoond.

Maar het goede dat zonder schuld en zonder het boze is in de uiterlijke mens, dat wil zeggen, het uiterlijk goede, wordt het gerechte genoemd, zoals bij David: ‘Niet zal aan U vergezelschapt worden de troon der verdervingen, die zich samenrotten tegen de ziel des gerechten en het onschuldig bloed verdoemen’, (Psalm 94:21).

  
/10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

来自斯威登堡的著作

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus#9139

学习本章节

  
/10837  
  

9139. Wanneer een man een veld of een wijngaard tot woestheid zal gesteld hebben; dat dit de beroving van het goede en het ware van de Kerk door de begeerten betekent, staat vast uit de betekenis van tot woestheid stellen, namelijk beroven door begeerten, nr. 9141; uit de betekenis van het veld, namelijk de Kerk ten aanzien van het goede, nrs. 2791, 3766, 4982, 7502, dus het goede van de Kerk; en uit de betekenis van de wijngaard, namelijk de Kerk ten aanzien van het ware, dus het ware van de Kerk.

Dat het veld de Kerk is ten aanzien van het goede, komt omdat de dingen die van het veld zijn, zoals tarwe en gerst, de innerlijke en de uiterlijke goedheden van de Kerk betekenen, nrs. 3941, 7602, 7605; en dat de wijngaard de Kerk is ten aanzien van het ware, komt omdat de wijn, die van de wijngaard is, het ware van het goede betekent, nrs. 1071, 6377.

Dat het veld en de wijngaard dit betekenen, ontleent de oorsprong aan de uitbeeldingen in de geestelijke wereld; want voor de geesten verschijnen velden vol tarwe en gerst, wanneer de engelen, die in een hogere hemel zijn, een gesprek hebben over een gezelschap dat in het goede is; en er verschijnen wijngaarden vol druiven, met wijnpersbakken daar, wanneer de engelen een gesprek hebben over een gezelschap dat in het ware van het goede is.

Die uitbeeldingen zijn niet daarvandaan dat zulke dingen op aarde zijn, maar vanwege de overeenstemmingen, namelijk dat tarwe en gerst of het brood daaruit, het lichaam voeden, zoals het goede van de liefde en van de naastenliefde de ziel voedt en de wijn eender als drank.

Vandaar komt het dat het goede van de liefde en de waarheden van het geloof in het Woord spijzen en dranken worden genoemd; zij zijn ook in die zin hemelse spijzen en dranken, nrs. 56-58, 680, 681, 1973, 1974, 4459, 4792, 5147, 5293, 5576, 5579, 5915, 8562.

Dat de wijngaard de Kerk is ten aanzien van het goede en het ware van het geloof, die de geestelijke Kerk wordt genoemd, staat vast uit de plaatsen in het Woord waar dit wordt genoemd, zoals bij Jeremia: ‘Vele herders hebben Mijn wijngaard verdorven, zij hebben Mijn veld vertreden; zij hebben het veld van het verlangen tot een woestijn der verlatenheid gebracht; hij heeft de wijngaard tot verlatenheid gesteld’, (Jeremia 12:10,11), waar de wijngaard en het veld klaarblijkelijk staan voor de Kerk; en omdat de Kerk de Kerk is krachtens het ware en het goede van het geloof en van de naastenliefde, is het duidelijk dat de wijngaard daar de Kerk is ten aanzien van het ware en het veld ten aanzien van het goede.

Bij Jesaja: ‘Jehovah komt ten gerichte met de ouderen van Zijn volk en de vorsten ervan; gij hebt de wijngaard aangestoken’, (Jesaja 3:14); hier eveneens de wijngaard klaarblijkelijk voor de Kerk ten aanzien van het goede en het ware van het geloof; de ouderen immers, met wie Jehovah in het gericht zal komen, zijn de goedheden van de Kerk, nrs. 6524, 6525 en de vorsten zijn haar waarheden, nr. 5044.

Bij dezelfde: ‘Ik zal mijn Beminde een lied van mijn vriend zingen van Zijn wijngaard; een wijngaard had Mijn Beminde in de hoorn van de zoon der olie, die Hij omheinde en beplantte met een edele wijnstok’, (Jesaja 5:1,2); hier over de Heer, Die de Beminde en de Vriend is; de wijngaard is Zijn geestelijke Kerk, de edele wijnstok is het goede van het geloof van die Kerk, de hoorn van de zoon der olie is het goede van het geloof van die Kerk uit het goede van de liefde.

Wie niets weet over de innerlijke zin van het Woord, kan geenszins weten, wat de wijngaard in de hoorn van de zoon der olie betekent, in die worden schuilt niettemin zo’n verborgenheid, dat zij niet met woorden kan worden uitgedrukt; daarmee wordt beschreven de volle verbinding van het geestelijk rijk van de Heer met Zijn hemels rijk, dat wil zeggen, de verbinding van de tweede hemel met de derde, dus de verbinding van het goede van het geloof in de Heer, dat is van het geestelijk rijk, met het goede van de liefde tot de Heer, dat is van het hemels rijk ; de wijngaard is het geestelijk rijk; in de hoorn is in de macht, dus daarin; de zoon der olie is het uiterlijk goede van de liefde van het hemels rijk; het hemels rijk, dat de binnenste hemel van de Heer is, wordt de olijfboom of de olijfgaarde genoemd, omdat de olie het goede van de hemelse liefde is, nrs. 886, 4582, 4638.

Men moet weten dat het rijk van de Heer op aarde de Kerk is.

Dat er twee rijken zijn: het hemels rijk en het geestelijk rijk en dat het geestelijk rijk de tweede hemel uitmaakt en het hemels rijk de derde hemel, zie de nrs. 3887, 4138, 4279, 4286; over de verbinding ervan, nr. 6435.

Bij dezelfde: Te dien dage een wijngaard van onvermengde wijn; antwoord dien, Ik, Jehovah, ben behoedende die; alle ogenblikken zal Ik die besproeien’, (Jesaja 27:2,3); de wijngaard van onvermengde wijn staat voor de geestelijke Kerk.

Bij Amos: ‘In alle wijngaarden zal rouwklage zijn; Ik zal door u heengaan; wee hun die de dag van Jehovah verlangen; wat zal ulieden de dag van Jehovah zijn; die is er een van duisternis en niet van licht’, (Amos 5:17,18); daar over de laatste tijd van de Kerk, wanneer er niet langer het goede en het ware van het geloof is; welke tijd de dag van Jehovah is, een van duisternis en niet van licht; vandaar wordt er gezegd: in alle wijngaarden zal rouwklage zijn.

Bij Johannes in de Openbaring: ‘De engel zond zijn sikkel tot de aarde en hij wijnoogstte de wijnstok van de aarde en wierp in de grote wijnpersbak van de toorn van God’, (Openbaring 14:18,19); de wijnstok van de aarde wijnoogsten, is het ware en het goede van de Kerk verteren, de aarde is hier de Kerk.

Hieruit kan vaststaan, vanwaar het komt, dat de Heer zo vaak het koninkrijk der hemelen heeft vergeleken met een wijngaard, zoals bij (Mattheüs 20:1; 21:28,29,33-41; Markus 12:1-13); en vanwaar het komt dat de Heer Zich een Wijnstok heeft genoemd, bij Johannes: ‘Gelijk als de rank niet vrucht kan dragen van zichzelf, zo zij niet in de wijnstok gebleven zal zijn, aldus ook gij niet, zo gij in Mij niet zult gebleven zijn; Ik ben de Wijnstok, gij de ranken; zonder Mij kunt gij niet wat ook doen’, (Johannes 15:1) e.v.

De Wijnstok is het geloof in de Heer, dus de Heer ten aanzien van het geloof, want de Heer is het geloof omdat het geloof uit Hem is; het geloof immers is niet het geloof dan alleen dat wat uit Hem is, vandaar komt het ook dat de wijnstok het geloof is dat in Hem is.

  
/10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl