圣经文本

 

Exodus第32章:10

学习

       

10 En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn tegen hen ontsteke, en hen vertere; zo zal Ik u tot een groot volk maken.

来自斯威登堡的著作

 

Leer des Levens#59

学习本章节

  
/114  
  

59. De dingen die over de Verkondiging, de Heiligheid en de Macht van die Wet eerder in (n. 55) zijn gezegd, worden gevonden in deze plaatsen in het Woord: 'Dat Jehovah neerdaalde op de berg Sinaï in vuur en dat toen de berg rookte en beefde; en dat er donderslagen waren, bliksemflitsen, een zware wolk en de stem van een bazuin, (Exodus 19:16, 18, Deuteronomium 4:11, 5:22-26).

Dat het volk vóór de nederdaling van Jehovah zich had voorbereid en geheiligd drie dagen lang, (Exodus 19:10-11, 15).

Dat de berg rondom was afgezet, opdat niet wie ook tot de ondergrens ervan zou naderen en toetreden, opdat hij niet zou sterven en dat evenmin de priesters zouden opklimmen, maar Mozes alleen, (Exodus 19:12-13, 20-23; Exodus 24:1-2). De Wet verkondigd vanuit de berg Sinaï, (Exodus 20:2-17; Deuteronomium 5:6-21).

Dat die Wet was ingegrift op twee stenen Tafelen met de vinger Gods, (Exodus 31:18; Exodus 32:15-16; Deuteronomium 9:10) Dat Mozes, toen hij die Tafelen voor de tweede maal van de berg naar beneden bracht, van aangezicht straalde, (Exodus 34:29-35).

Dat de Tafelen werden neergelegd in de Ark, (Exodus 25:16; Exodus 40:20; Deuteronomium 10:5; I Koningen 8:9).

Dat op de Ark was gegeven het Verzoendeksel en daarboven gesteld waren de Cherubim uit goud, (Exodus 25:17-21).

Dat de Ark, met het Verzoendeksel en de Cherubim het binnenste van de tabernakel uitmaakte; en dat de Kandelaar uit goud, het Reukaltaar uit goud, en de Tafel met daarop de broden der aangezichten, met goud overtrokken, het uiterlijke van de Tabernakel uitmaakte; en de tien Gordijnen uit fijn lijnwaad, purper en scharlaken, het buitenste ervan, ( tot einde; tot einde; Exodus 40:17-28).

Dat de plaats waar de Ark was, genoemd werd het Heilige der heiligen, (Exodus 26:33).

Dat het gehele Israëlitische volk rondom het Habitakel in de orde volgens de stammen gelegerd was en in orde er achter optrok, ( tot einde). Dat dan over het Habitakel overdag een wolk was en 's nachts een vuur, (Exodus 40:38; tot einde; Numeri 14:14; Deuteronomium 1:33).

Dat de Heer sprak met Mozes boven de Ark tussen de Cherubim, (Exodus 25:22; Numeri 7:89).

Dat de Ark vanwege de Wet daarin genoemd werd 'Jehovah daar', Mozes immers zei, wanneer de Ark vertrok; sta op Jehovah', en wanneer zij rustte 'kom weder Jehovah', (Numeri 10:35-36; II Samuël 6:2; Psalm 132:7-8).

Dat het vanwege de Heiligheid van die Wet, aan Aharon niet geoorloofd was binnen de voorhang in te gaan, tenzij met slachtoffers en met reukwerk, (Leviticus 16:2-14).

Dat de Ark werd binnengeleid in Zion door David met slachtoffers en met gejuich, (II Samuël 6:1-19).

Dat toen Uza, omdat hij de Ark aanraakte, stierf, (II Samuël 6:6-7).

Dat de Ark in het midden van de Tempel van Jeruzalem werd gesteld, waar zij het ontoegankelijk heiligste uitmaakte, (I Koningen 6:19, 8:3-9).

Dat vanwege de aanwezigheid en de macht van de Heer in de Wet, die in de Ark was, de wateren van de Jordaan werden gespleten en zolang zij in het midden rustte, ging het volk er met droge voeten doorheen (; Jozua 4:5-20).

Dat door het ronddragen van de Ark de muren van Jericho instorten, (Jozua 6:1-20).

Dat Dagon, de god van de Filistijnen, vóór de Ark ter aarde viel en daarna op de drempel van de kapel lag met afgehouwen hoofd, (I Samuël 5:1-4).

Dat de Bethschemieten vanwege de Ark neergeslagen werden bij vele duizenden, (I Samuël 6:19).'

  
/114  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

圣经文本

 

Jozua第6章:1-20

学习

      

1 (Jericho nu sloot de poorten toe, en was gesloten, voor het aangezicht van de kinderen Israels; er ging niemand uit, en er ging niemand in.)

2 Toen zeide de HEERE tot Jozua: Zie, Ik heb Jericho met haar koning en strijdbare helden in uw hand gegeven.

3 Gij dan allen, die krijgslieden zijt, zult rondom de stad gaan, de stad omringende eenmaal; alzo zult gij doen zes dagen lang.

4 En zeven priesters zullen zeven ramsbazuinen dragen, voor de ark; en gijlieden zult op den zevenden dag de stad zevenmaal omgaan; en de priesters zullen met de bazuinen blazen.

5 En het zal geschieden, als men langzaam met den ramshoorn blaast, als gijlieden het geluid der bazuin hoort, zo zal al het volk juichen met een groot gejuich; dan zal de stadsmuur onder zich vallen, en het volk zal daarin klimmen, een iegelijk tegenover zich.

6 Toen riep Jozua, de zoon van Nun, de priesters, en zeide tot hen: Draagt de ark des verbonds, en dat zeven priesters zeven ramsbazuinen dragen, voor de ark des HEEREN.

7 En tot het volk zeide hij: Trekt door en gaat rondom deze stad; en wie toegerust is, die ga door voor de ark des HEEREN.

8 En het geschiedde, gelijk Jozua tot het volk gesproken had, zo gingen de zeven priesters, dragende zeven ramsbazuinen, voor het aangezicht des HEEREN; zij trokken door en bliezen met de bazuinen; en de ark des verbonds des HEEREN volgde hen na;

9 En wie toegerust was, ging voor het aangezicht der priesteren, die de bazuinen bliezen; en de achtertocht volgde de ark na, terwijl men ging en blies met de bazuinen.

10 Jozua nu had het volk geboden, zeggende: Gij zult niet juichen, ja, gij zult uw stem niet laten horen, en geen woord zal er uit uw mond uitgaan, tot op den dag, wanneer ik tot ulieden zeggen zal: Juicht! dan zult gij juichen.

11 En hij deed de ark des HEEREN rondom de stad gaan, omringende dezelve eenmaal; toen kwamen zij weder in het leger, en vernachtten in het leger.

12 Daarna stond Jozua des morgens vroeg op, en de priesters droegen de ark des HEEREN.

13 En de zeven priesters, dragende de zeven ramsbazuinen voor de ark des HEEREN, gingen voort, en bliezen met de bazuinen; en de toegerusten gingen voor hun aangezichten, en de achtertocht volgde de ark des HEEREN na, terwijl men ging en blies met de bazuinen.

14 Alzo gingen zij eenmaal rondom de stad op den tweeden dag; en zij keerden weder in het leger. Alzo deden zij zes dagen lang.

15 En het geschiedde op den zevenden dag, dat zij zich vroeg opmaakten, met het opgaan des dageraads, en zij gingen rondom de stad, naar dezelve wijze, zevenmaal; alleenlijk op dien dag gingen zij zevenmaal rondom de stad.

16 En het geschiedde ten zevenden male, als de priesters met de bazuinen bliezen, dat Jozua tot het volk sprak: Juicht, want de HEERE heeft ulieden de stad gegeven!

17 Doch deze stad zal den HEERE verbannen zijn, zij en al wat daarin is; alleenlijk zal de hoer Rachab levend blijven, zij en allen, die met haar in het huis zijn, omdat zij de boden, die wij uitgezonden hadden, verborgen heeft.

18 Alleenlijk dat gijlieden u wacht van het verbannene, opdat gij u misschien niet verbant, mits nemende van het verbannene, en het leger van Israel niet stelt tot een ban, noch datzelve beroert.

19 Maar al het zilver en goud, en de koperen en ijzeren vaten, zullen den HEERE heilig zijn; tot den schat des HEEREN zullen zij komen.

20 Het volk dan juichte, als zij met de bazuinen bliezen; en het geschiedde, als het volk het geluid der bazuin hoorde, zo juichte het volk met een groot gejuich; en de muur viel onder zich, en het volk klom in de stad, een ieder tegenover zich, en zij namen de stad in.