Mula sa Mga gawa ni Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2057

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

2057. Dat de woorden ‘dat niet wordt besneden aan het vlees van zijn voorhuid’ hen betekenen die in de eigenliefde zijn, blijkt uit hetgeen eerder over de betekenis van het besneden worden en van de voorhuid, zie nrs. 2039, 2049 aan het einde, en verder uit de betekenis van het vlees, nr. 2041, is gezegd. Het vlees van de voorhuid betekent hier de eigenliefde; zij die binnen de Kerk in het valse zijn en tevens in de eigenliefde, zij zijn het vooral, die de heilige dingen ontwijden; niet zozeer diegenen die in een andere liefde zijn, want de eigenliefde is de vuilste van alle liefden, daar zij vernietigend is voor de samenleving en dus vernietigend voor het menselijk geslacht, zoals eerder is aangetoond in nr. 2045.

Dat zij ook regelrecht indruist tegen de wederkerige liefde, waarin de hemel bestaat, dat zij dus vernietigend is voor de hemelse orde zelf, kan blijken uit de boze geesten en genieën in het andere leven, en verder uit de hellen, waarin niets dan eigenliefde is, die de heerschappij voert, en daar het de eigenliefde is, zijn het ook alle soorten van haatgevoelens, wraaknemingen en wreedheden, aangezien deze daaruit voortkomen. De wederkerige liefde in de hemel bestaat hierin, dat men de naaste meer liefheeft dan zichzelf; vandaar beeldt de gehele hemel als het ware één mens uit, want allen worden op deze wijze van de Heer door de wederkerige liefde tezamen vergezelschapt; dit is de reden, dat de gelukzaligheden van allen aan eenieder worden meegedeeld, en die van eenieder aan allen. De hemelse vorm is zodoende van dien aard, dat iedereen als het ware een zeker middelpunt is, dus een centrum van mededelingen, bijgevolg van de gelukzaligheden die van allen uitgaan, en wel overeenkomstig alle verscheidenheden van die liefde, welke ontelbaar zijn; en daar zij die in deze liefde zijn, hierin de hoogste gelukzaligheid smaken, dat zij hetgeen bij hen invloeit aan anderen kunnen meedelen, en wel van ganser harte, wordt de mededeling als gevolg daarvan een bestendige en eeuwige, en hierdoor groeit de gelukzaligheid van eenieder aan, naar gelang van de toename van het rijk van de Heer. De engelen denken niet daaraan, aangezien zij in gezelschappen en woningen onderscheiden zijn, maar de Heer beschikt op deze wijze alles en elke bijzonderheid; van dien aard is het rijk van de Heer in de hemelen. Maar niets anders dan de eigenliefde tracht deze vorm en deze orden te vernietigen; en zo zijn dus al diegenen in het andere leven, die in de eigenliefde zijn, dieper hels dan de anderen; want de eigenliefde deelt niets aan anderen mee, maar zij dooft uit en verstikt de verlustigingen en gelukzaligheden van de anderen. Elke verlustiging, die van anderen bij hen invloeit, nemen zij in zich op, concentreren die in zich, verdraaien die in het vuile van hun ik, en zorgen dat zij niet verder worden verbreid; zo vernietigen zij alle eensgezindheid en saamhorigheid; vandaar verdeeldheid en als gevolg daarvan vernietiging; en daar eenieder van hen door de anderen gediend, vereerd en aanbeden wil worden, en niemand dan zichzelf liefheeft, ontstaat daaruit ontbinding die haar einde vindt en zich vertoont in jammerlijke staten, zodat zij geen groter vermaak kennen dan anderen uit haat, wraakzucht en wreedheid op afgrijselijke manieren en met afgrijselijke fantasieën te martelen. Wanneer zulke geesten tot enig gezelschap komen waar wederkerige liefde heerst, worden zij, daar alle invloeiende verlustiging in hen haar einde vindt, als onreine en dode massa’s in een reine en levende sfeer, vanzelf uitgeworpen; en daar een vuile voorstelling van hen uitwasemt, verandert hun verlustiging daar in lijkenstank, ten gevolge waarvan zij hun eigen hel ruiken, behalve dat zij door een vreselijke angst worden aangegrepen; hieruit kan blijken van welke aard de eigenliefde is, namelijk dat zij niet alleen vernietigend is voor het menselijk geslacht, zoals eerder in nr. 2045 is aangetoond, maar ook vernietigend voor de hemelse orde, en dat dus in haar niets dan onreinheid, vuilheid, ontwijding en de hel zelf is, ofschoon het degenen die daarin zijn, niet zo toeschijnt. Diegenen zijn in de eigenliefde, die anderen bij zichzelf vergeleken, verachten en hen, die hen niet begunstigen, dienen en een zekere verering bewijzen, haten en er een wreed vermaak in vinden, zich te wreken en anderen van eer, goede naam, rijkdom en leven te beroven. Zij die in die liefde zijn, zijn ook in deze dingen, en zij die in deze dingen zijn, dienen te weten dat zij in die liefde zijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Mula sa Mga gawa ni Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 553

Pag-aralan ang Sipi na ito

  
/ 10837  
  

553. Zij, die in de wederkerige liefde zijn, naderen in de hemel voortdurend de lente van hun jeugd, en hoe meer duizenden jaren zij leven, des te lieflijker en gelukzaliger wordt de lente die zij naderen. Dit proces duurt in eeuwigheid voort met een voortdurende toename, al naar de vermeerderingen en graden van de wederkerige liefde, de naastenliefde en van het geloof. Die van het vrouwelijk geslacht, welke afgeleefd en aan ouderdomszwakte zijn gestorven, maar in het geloof aan de Heer, in liefde jegens de naaste, en in een gelukkige echtelijke liefde met haar man geleefd hebben, komen na verloop van jaren meer en meer in de bloei van haar jeugd en jong-vrouwelijke staat en in een schoonheid die elke, ooit door het oog gezien, voorstelling van schoonheid te boven gaat; want het is de goedheid en naastenliefde, die vormt en een gelijkenis van zichzelf geeft, en maakt, dat het bekoorlijke en mooie van de naastenliefde van alle kleinste bijzonderheden van het gelaat afstraalt, zodat zij vormen van naastenliefde zelf zijn. Sommigen kregen ze te zien en stonden verbaasd. De vorm van naastenliefde van welke men in het andere leven een levende aanschouwing verkrijgt, is van dien aard, dat het de naastenliefde zelf is die afbeeldt en afgebeeld wordt, en wel dusdanig, dat de gehele engel, en voornamelijk zijn gelaat, als het ware naastenliefde is, welke duidelijk zowel verschijnt als gevoeld wordt. Deze vorm is, wanneer men hem aanschouwt, van een onuitsprekelijke schoonheid, welke het eigenlijke binnenste leven van het gemoed met naastenliefde aandoet. Door de schoonheid van deze vorm worden de waarheden van het geloof in beeld gebracht, die daardoor ook waargenomen worden. Zij, die in het geloof in de Heer geleefd hebben, dat wil zeggen, in het geloof van de naastenliefde, worden zulke vormen, of zulke schoonheden in het andere leven; alle engelen zijn dergelijke vormen, met ontelbare verscheidenheid; uit zulke vormen bestaat de hemel.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl