25
Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden, die de sprinkhaan, de kever, en de kruidworm, en de rups heeft afgegeten; Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb.
25
Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden, die de sprinkhaan, de kever, en de kruidworm, en de rups heeft afgegeten; Mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden heb.
8483. Mozes ontstak over hen; dat dit betekent dat zij het Goddelijk Ware afkeerden van zich, staat vast uit de betekenis van ontsteken of vertoornen, wanneer het van Mozes wordt gezegd, door wie het Goddelijk Ware wordt uitgebeeld, dus de afkering ervan, nrs. 5034, 5798; en dat die afkering verschijnt zoals bij de Heer, maar dat zij niettemin bij de mens is, nr. 5798.
In het Woord wordt vele malen aan Jehovah toorn en ontsteking, ja zelfs woede tegen de mensen toegeschreven, terwijl er toch bij Jehovah jegens de mens zuivere liefde en zuivere barmhartigheid en hoegenaamd niets van toorn is; dat wordt in het Woord gezegd vanwege de schijn, want wanneer de mens tegen het Goddelijke is en vandaar de invloeiing van de liefde en van de barmhartigheid voor zich afsluit, werpt hij zich in het boze van de straf en in de hel; dit verschijnt als onbarmhartigheid en als wraak uit het Goddelijke, vanwege het boze dat bedreven werd, terwijl toch in het Goddelijke niets van dien aard is, maar het is in het boze zelf, zie de nrs. 1857, 2447, 6071, 6832, 6991, 6997, 7533, 7632, 7643, 7679, 7710, 7877, 7926, 8197, 8214, 8223, 8226-8228, 8282.
Hieruit blijkt dat met Mozes ontstak over hen wordt aangeduid dat zij zich van het Goddelijk Ware afkeerden.