A Bíblia

 

Exodus 20:18

Estude

       

18 En al het volk zag de donderen, en de bliksemen, en het geluid der bazuin, en den rokenden berg; toen het volk zulks zag, weken zij af, en stonden van verre.

Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10406

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

10406. En hij vormde dat met de graveerstift; dat dit betekent uit het eigen inzicht, staat vast uit de betekenis van vormen met de graveerstift, wanneer over de afgod wordt gehandeld, namelijk een valse leerstelling samenvoegen met het eigen inzicht, wat plaatsvindt door de aanwending van de letterlijke zin van het Woord ten gunste van de liefden van zich en van de wereld.

Wanneer immers deze regeren, dan is de mens niet in enige verlichting uit de hemel, maar hij neemt alle dingen uit zijn eigen inzicht en bevestigt die vanuit de letterlijke zin van het Woord, die hij dus vervalst door een tegengestelde toepassing en door een verdraaide uitleg en daarna begunstigt hij die, omdat ze uit hemzelf zijn.

In het Woord wordt hier en daar melding gemaakt van gesneden en gegoten dingen; zij die het Woord slechts volgens de letter vatten, menen dat daaronder alleen de afgoden worden verstaan; maar er worden niet afgoden verstaan, maar de valse leerstellingen van de Kerk, zoals die door de mens zelf worden geformeerd, onder de leiding van een bepaalde liefde van hem.

De formering van die valsheden, opdat die samenhangen en verschijnen alsof ze waarheden waren, wordt aangeduid met het gesnedene; de verbinding ervan ten gunste van de uiterlijke liefden, opdat de boosheden zoals goedheden verschijnen, wordt aangeduid met het gegotene.

Omdat het ene en het andere onder het gouden kalf wordt verstaan, wordt hier daarom gezegd dat Aharon het vormde met de graveerstift, waaronder wordt verstaan de formering van de valsheden opdat die als ware dingen verschijnen; en daaronder dat hij het goud tot een gegoten kalf maakte en daarna dat hij het in het vuur wierp en dat een kalf uitging, vers 24, wordt de verbinding verstaan ten gunste van de uiterlijke liefden, opdat de boosheden zoals goedheden verschijnen.

Zo is het eveneens gesteld met elke leerstelling die vanuit de mens en niet vanuit de Heer tot wording komt en het komt dan vanuit de mens tot wording, wanneer deze zijn eigen roem en zijn eigen gewin ten doel heeft; maar het komt uit de Heer tot wording, wanneer men het goede van de naaste en het goede van het rijk van de Heer ten doel heeft.

Zulke dingen worden met de gesneden en de gegoten beelden aangeduid in de volgende plaatsen; bij Jesaja: ‘Onrein zult gij oordelen het deksel der gesneden beelden van uw zilver en het gewaad van het gegoten beeld van uw goud’, (Jesaja 30:22).

Het deksel van de gesneden beelden van zilver is de schijn van de valsheden alsof zij ware dingen waren; het gewaad van het gegoten beeld van goud is de schijn van de boosheden alsof zij goedheden waren; het deksel immers en het gewaad zijn de uiterlijke schijnen die worden aangebracht of waarmee zij worden bekleed.

Het zilver is het ware; daarom wordt van de gesneden beelden gezegd, dat zij van zilver waren en het goud is het goede, zie de nrs. 1551, 1552, 5658, 6914, 6917, 9874, 9881.

Bij dezelfde: ‘De werkmeester giet een gesneden beeld en de smelter overtrekt het met goud en hij smelt ketenen van zilver; hij zoekt zich een wijze werkmeester, om een gesneden beeld te bereiden dat niet zal wankelen’, (Jesaja 40:19,20).

Hier wordt de formering van de valsheden beschreven opdat zij samenhangen en verschijnen alsof zij waarheden waren.

Het gesneden beeld is het valse; de werkmeester is de mens die dit vanuit het eigen inzicht vormt; de smelter overtrekt dit met goud is: wanneer hij maakt dat het zoals het goede verschijnt.

Hij smelt ketenen van zilver is: door de samenhang; dat niet zal wankelen is: dat het daardoor niet kan worden verzwakt en vernietigd.

Bij dezelfde: ‘De formeerders van het gesneden beeld zijn ijdelheid en hun meest gewenste dingen baten niet; wie heeft een god gevormd en een gegoten beeld gegoten, dat het niet baat.

Al zijn genoten zullen beschaamd worden en de vervaardigers zelf; hij bewerkt met ijzer met de tang en hij werkt met de steenkool en hij vormt het met scherpe hamers; zo werkt hij door de arm van zijn sterkte; hij bewerkt het hout, hij spant een draad uit en hij tekent het af met de liniaal, hij maakt het in zijn hoeken en hij grenst het af met de cirkel en hij maakt het in de vorm van een man, naar de schoonheid van een mens, om te wonen in het huis’, (Jesaja 44:9-14).

Hier wordt ook beschreven hoe de valse leerstellingen worden gevormd, opdat zij samenhangen en zoals ware en goede dingen verschijnen.

Met de afzonderlijke dingen daar wordt beschreven hoe dit plaatsvindt, wanneer het is vanuit het eigen inzicht, onder leiding van de wellust, de begeerte en de liefde.

Dat dit zo is, kunnen degenen zien die weten dat alle dingen in het Woord een innerlijke zin hebben, waardoor zij geestelijk worden verstaan.

Waartoe zou anders een zodanige beschrijving van de formering van een gesneden beeld dienen?

Dat het zoals het ware en het goede verschijnt, wordt daarmee aangeduid dat hij het maakt in de vorm van een man naar de schoonheid van een mens; de man immers in de innerlijke zin is het ware en de mens het goede van dat ware.

Bij Jeremia: ‘Elk mens is dwaas geworden door de wetenschap; met schaamte aangedaan is elke smelter door het gesneden beeld, omdat zijn gegoten beeld leugen is; ook is er geen geest in hen’, (Jeremia 10:14; 51:17).

Dat hier het gesneden beeld het is wat vanuit het eigen inzicht is en het gegoten beeld dat wat volgens de liefde is, blijkt duidelijk, want er wordt gezegd: de mens is dwaas geworden door de wetenschap en met schaamte aangedaan is elke smelter door het gesneden beeld en dat het gesneden beeld leugen is.

De wetenschap daar is het eigen inzicht en de leugen is het valse vanuit het boze.

Omdat het Goddelijke daarin niet is, wordt er gezegd: Ook is er geen geest in hen.

Bij dezelfde: ‘O zwaard, wees tegen haar paarden en tegen haar wagens, tegen haar schatten, opdat zij geplunderd worden; droogte over haar wateren, opdat zij uitdrogen, omdat het een land van gesneden beelden is’, (Jeremia 50:37,38).

Dat het land van gesneden beelden de Kerk is waar de valsheden regeren, staat ook klaarblijkelijk vast uit de afzonderlijke dingen daar, in de geestelijke zin verstaan; wat zouden zonder die zin de woorden dat het zwaard zou zijn tegen de paarden, tegen de wagens, tegen de schatten en droogte op de wateren, anders zijn dan de klank van woorden zonder enige geest daarin?

Maar uit de afzonderlijke dingen, verstaan in de innerlijke zin ervan, blijkt dat daar de vernietiging van de Kerk ten aanzien van de waarheden wordt beschreven en zo dat de valsheden daar zullen regeren, namelijk het land van de gesneden beelden.

Het zwaard immers is het valse dat strijdt en de waarheden vernietigt; de paarden zijn het verstandelijke dat wordt verlicht; de wagens zijn de leerstellingen; de schatten zijn de erkentenissen van het ware en het goede; de wateren waarover de droogte is, zijn de waarheden, namelijk dat die er niet meer zijn; en het land is de Kerk.

Dat het zwaard het tegen het valse strijdende ware is en in de tegengestelde zin het tegen de waarheden strijdende en het vernietigende valse is, zie de nrs. 2799, 6353, 7102, 8294; dat de paarden het verstandelijke zijn dat wordt verlicht, nrs. 2760-2762, 3217, 6534; dat de wagens de leerstellingen zijn, nrs. 5321, 8146, 8148, 8215; dat de schatten de erkentenissen van het ware en het goede zijn, nrs. 10227; dat de wateren de waarheden zijn, nrs. 2702, 3058, 3424, 4976, 5668, 8137, 8138, 8568, 9323, 10238; en dat het land de Kerk is, in nr. 9325.

Daaruit blijkt, wat de droogte is over de wateren opdat zij uitdrogen en wat het land van de gesneden beelden.

Bij Habakuk: ‘Wat baat het gesneden beeld, omdat de vervaardiger het heeft gesneden en het gegoten beeld en de leraar der leugen; omdat de vervaardiger van zijn verdichtsel op dit vertrouwt’, (Habakuk 2:18).

Hieruit blijkt ook, dat onder het gesneden beeld en het gegoten beeld niet een gesneden en gegoten beeld wordt verstaan, maar het valse dat wordt verzonnen en het boze dat het valse verdedigt; er wordt immers gezegd, de vervaardiger van zijn verdichtsel en de leraar der leugen.

Eendere dingen worden met het gesneden en het gegoten beeld aangeduid bij Jesaja: ‘Babel is gevallen en alle gesneden beelden van haar goden heeft Hij op de aarde geworpen’, ((Jesaja 21:9).

Bij dezelfde: ‘Met schaamte beschaamd zullen allen worden die op een gesneden beeld vertrouwen, die tot het gegoten beeld zeggen: Gijlieden zijt onze goden’, (Jesaja 42:17).

Bij dezelfde: ‘Ik heb het u te kennen gegeven en Ik heb het u doen horen, opdat gij niet zou zeggen: Mijn afgod heeft dit gedaan, mijn gesneden beeld en mijn gegoten beeld heeft ze geboden’, (Jesaja 48:5).

Bij Hosea: ‘Zij hebben zichzelf geroepen en zij zijn gegaan uit hun aangezichten; zij hebben aan de baäls geslachtofferd en zij hebben voor de gesneden beelden gerookt’, (Hosea 11:2).

Bij Micha: ‘Alle gesneden beelden van Samaria zullen worden vermorzeld en al haar hoerenbeloningen zullen met vuur worden verbrand; en al haar afgoden zal Ik tot een woestheid stellen’, (Micha 1:7).

Aangezien de valsheden en de boosheden van de leer, die met de gesneden en gegoten beelden worden aangeduid, door het eigen inzicht van de mens worden vervaardigd onder de leiding van zijn liefde, worden zij daarom in het Woord ook genoemd: het werk van de handen des mensen, het werk van de handen des werkmeesters en het werk van de handen des ambachtsmans, zoals in deze plaatsen: bij Hosea: ‘Zij varen voort te zondigen; zij maken zich een gegoten beeld van hun zilver, afgoden in hun inzicht, gans het werk van werkmeesters’, (Hosea 13:2).

Bij Mozes: ‘Vervloekt zij de man die een gesneden of gegoten beeld zal hebben gemaakt, een gruwel voor Jehovah, een werk van de handen des werkmeesters’, (Deuteronomium 27:15).

Bij David: ‘Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van de handen des mensen’, (Psalm 115:4; 135:15).

Bij Jeremia: ‘Zij hebben voor andere goden gerookt en zij hebben zich ingekromd voor de werken van hun handen’, (Jeremia 1:16).

Bij dezelfde: ‘Hij heeft hout gehouwen van het woud, het werk van de handen van de ambachtsman door de bijl; zij pronken het op met zilver en goud, zij hechtten ze met hagelen en met hun hamers’, (Jeremia 10:3,4).

Het werk der handen is dat wat vanuit het eigene van de mens is, dus wat uit zijn eigen verstand en vanuit zijn eigen wil is en die dingen zijn uit het ene en het andere eigene, die uit de liefde van zich zijn; daarvandaan is de oorsprong van alle valsheden in de Kerk.

Omdat alle valse dingen vanuit het eigene van de mens zijn en met het werk der handen datgene wordt aangeduid wat daaruit is, was het daarom verboden het ijzer, de bijl of de graveerstift te bewegen over de stenen waaruit het altaar en eveneens de tempel werd gebouwd, zoals blijkt bij Mozes: ‘Indien gij Mij een altaar van stenen maakt, zo zult gij die niet gehouwen bouwen, omdat indien gij uw graveerstift over die beweegt en gij zult hetzelve ontwijden’, (Exodus 20:22) en verder elders: ‘Indien gij Jehovah een altaar van stenen zult hebben gebouwd, zo zult gij over die niet het ijzer bewegen’, (Deuteronomium 27:5).

En in het eerste boek der Koningen: ‘Het huis was gebouwd met ongerepte steen, zoals het was toegevoerd, want hamer noch bijl, noch enig gereedschap van ijzer, werd gehoord in het huis, toen het werd gebouwd’, (1 Koningen 6:7).

Deze dingen zijn aangevoerd, opdat men zal weten, wat daaronder wordt verstaan dat Aharon het goud vormde met de graveerstift en dat maakte tot een gegoten kalf.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Das Obras de Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 6353

Estudar Esta Passagem

  
/ 10837  
  

6353. Werktuigen van geweld hun slagzwaarden; dat dit betekent dat de leerstellige dingen dienen om de werken van de naastenliefde, dus de naastenliefde zelf, te vernietigen, staat vast uit de betekenis van werktuigen van geweld, namelijk de dingen die van dienst zijn om de naastenliefde te vernietigen; dat werktuigen dingen zijn die van dienst zijn, is duidelijk; en dat het geweld de vernietiging van de naastenliefde is, zal men hierna zien; en uit de betekenis van de slagzwaarden, te weten de leerstellige dingen; zwaarden zijn immers de ware dingen van het geloof, waarmee tegen de valse en boze dingen wordt gestreden, nr. 2799; dus zijn de slagzwaarden de leerstellige dingen, hier de leerstellige dingen waarmee wordt gestreden tegen het ware en het goede en waarmee deze worden uitgeblust, omdat er wordt gestreden door degenen die in het geloof-alleen, of in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, bij wie het tegendeel het geval is. De leerstellige dingen van hen die in het geloof-alleen zijn, waar vanuit zij de werken van de naastenliefde vernietigen, zijn voornamelijk deze, dat zij leren dat de mens gezaligd wordt door het geloof-alleen zonder de werken van de naastenliefde en dat deze niet noodzakelijk zijn en dat de mens door het geloof-alleen wordt gezaligd ook in het laatste uur van zijn dood, onverschillig hoe hij ook zijn gehele levensloop door heeft geleefd, dus degenen die niets dan wreedheden, roverijen, niets dan echtbreuk en profane dingen hebben bedreven; en vandaar, dat de zaliging slechts een binnenlaten in de hemel is, dus dat niet dan alleen diegenen worden binnengelaten die deze genade hebben ontvangen aan het einde van hun leven; en dus zo dat sommigen vanuit barmhartigheid zijn uitverkoren en sommigen vanuit onbarmhartigheid zijn verdoemd; terwijl toch aan niemand door de Heer de hemel wordt ontzegd, maar het leven en de vergemeenschapping van het leven die daar wordt waargenomen zoals de geur uit de subjecten op aarde, maakt dat zij daar geenszins kunnen zijn; zij worden immers daar door het boze van hun leven gepijnigd, meer dan in de diepste hel. Dat het slagzwaard het valse betekent dat strijdt en doodt, blijkt bij Johannes:

‘Een ander paard ging uit, rossig; en aan hem die daarop zat, werd het gegeven de vrede te nemen van de aarde, dat zij elkaar zouden doden, weswege hem een groot slagzwaard werd gegeven’, (Openbaring 6:4).

Bij dezelfde:

‘Indien iemand met het slagzwaard doodt, moet hij met het slagzwaard gedood worden’, (Openbaring 13:10, 14). Dat het geweld de kracht is die tegen de naastenliefde wordt aangewend, blijkt duidelijk uit tal van plaatsen in het Woord, zoals bij Jesaja:

‘De gewelddadige zal ophouden en de bespotter zal verteerd worden, allen zullen afgesneden worden die ongerechtigheid bespoedigen, die de mens doen zondigen in een woord en hem die bestraft in de poort, strikken leggen en de gerechte doen afbuigen in het ijdele’, (Jesaja 29:20, 21);

hier staat de gewelddadige met een ander woord in de oorspronkelijke taal, maar dat van een eendere betekenis is; dat de gewelddadige diegene is die tegen de naastenliefde kracht aanwendt, wordt aangeduid met, ‘zij doen de mens zondigen in een woord en zij doen de gerechte afbuigen’.

Bij dezelfde:

‘Hun werken zijn werken der ongerechtigheid en daad des gewelds is in hun handen; hun voeten lopen tot het boze en zij haasten om onschuldig bloed te vergieten’, (Jesaja 59:6, 7);

hier het geweld voor de tegen de naastenliefde aangewende kracht en dat deze kracht ook met bloed vergieten wordt aangeduid, zie de nrs. 374, 1005.

Bij dezelfde:

‘Er zal geen geweld meer zijn in het land, verwoesting en verbreking in uw grenzen’, (Jesaja 60:18);

het geweld staat voor de vernietiging van de naastenliefde; vandaar is immers de verwoesting en de verbreking in het land, dat wil zeggen, in de Kerk.

Bij Jeremia:

‘Geweld en verwoesting voorzeg ik, want het Woord van Jehovah is mij tot smaad en tot schimp geworden de ganse dag’, (Jeremia 20:8);

het geweld ook daar voor het geweld in geestelijke dingen, dus voor de vernietiging van de naastenliefde en tevens van het geloof.

Bij Ezechiël:

‘Het land is vol van gericht der bloeden en de stad vol van geweld’, (Ezechiël 7:23);

het gericht der bloeden voor de vernietiging van het geloof, het geweld voor de vernietiging van de naastenliefde.

Bij dezelfde:

‘Indien hij een gewelddadige zoon zal hebben verwekt, vergieter van bloed, die één ding van iets van hen zal hebben gedaan; indien hij op de bergen gegeten zal hebben en de echtgenote van de gezel zal hebben bezoedeld, de ellendige en de behoeftige verdrukt, roverijen geroofd, het pand niet wedergegeven en zijn ogen tot de afgoden opgeheven, gruwel gedaan, op woeker gegeven en overwinst genomen, zal hij leven? Hij zal niet leven; door te sterven zal hij sterven’, (Ezechiël 18:10-13);

hier wordt beschreven wat de gewelddadige zoon en de bloedvergieter is; de dingen die daar worden opgesomd, zijn alle werken van de naastenliefde die hij vernietigt; dus is de gewelddadige zoon en de bloedvergieter de vernietiger van de naastenliefde en van het geloof.

Bij David:

‘Bevrijd mij, o Jehovah, van de boze man, behoed mij van de man der gewelddadigheden, die boze dingen in het hart denken, de ganse dag zich vergaderen tot de krijg; zij scherpen hun tong zoals een slang, addervergif is onder hun lippen; bewaar mij, Jehovah, van de handen des goddelozen, behoed mij van de man der gewelddadigheden’, (Psalm 140:2-5, 12);

de man der gewelddadigheden staat voor degenen die de ware dingen van het geloof en de goede dingen van de naastenliefde vernietigen; dat zij daar tegen strijden, wordt daarmee aangeduid dat zij zich de gehele dag tot de krijg vergaderen, de tong scherpen zoals een slang, dat addergif onder hun lippen is en dat hij het boze jaagt tot omkeringen. Verder ook elders in, (Ezechiël 12:19; Joël 9:19; Maleachi 2:16, 17; Zefanja 3:4; Psalm 18:49; Psalm 55:10-12; Psalm 58:3-6; Deuteronomium 19:16).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl