Van Swedenborgs Werken

 

Goddelijke Voorzienigheid #122

Bestudeer deze passage

  
/ 340  
  

122. Maar men moet terdege weten dat de mens die boete wil doen, tot de Heer alleen moet schouwen. Indien hij schouwt tot God de Vader alleen, kan hij niet gezuiverd worden; noch indien hij ziet tot de Vader ter wille van de Zoon, noch indien tot de Zoon als alleen een mens. Immers, er is één God en de Heer is Hij, want het Goddelijke en het Menselijke van Hemzelf is één Persoon, zoals in de ‘Leer van Nova Hierosolyma over de Heer’ is getoond. Opdat ieder die boete wil doen tot de Heer alleen zal schouwen, is het Heilig Avondmaal door Hem ingesteld, hetwelk de vergeving van de zonden bevestigt bij hen die boete doen. Het bevestigt omdat in dat Avondmaal of die Communie ieder gehouden is tot de Heer alleen te schouwen.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Goddelijke Voorzienigheid #27

Bestudeer deze passage

  
/ 340  
  

27. De hemel is niet vanuit enige engelen, van de aanvang geschapen, en de hel is niet vanuit enige duivel die als ‘engel des lichts’ geschapen en uit de hemel neergeworpen werd, maar zowel de hemel als de hel zijn vanuit het menselijk geslacht; de hemel vanuit hen die in de liefde van het goede en daaruit in het verstand van het ware zijn en de hel vanuit hen die in de liefde van het boze en daaruit in het verstand van het valse zijn; dit werd mij door langdurig verkeer met engelen en geesten bekend gemaakt en bewezen, waarover men ook de dingen zie die in het werk ‘Hemel en Hel’, n. 311-316, werden getoond. Voorts die in het werkje ‘Het Laatste Gericht’, n. 14-27; en in de voortzetting over het Laatste Gericht en over de Geestelijke Wereld, van de aanvang tot het einde. Omdat nu de hemel vanuit het menselijk geslacht is en de hemel de samenwoning is met de Heer tot in het eeuwige, volgt dat deze voor de Heer het einddoel van de schepping was; en omdat dit het einddoel van de schepping was, is dit het einddoel van Zijn Goddelijke Voorzienigheid. De Heer heeft het heelal niet geschapen ter wille van Zich, maar ter wille van hen met wie Hij in de hemel zal zijn. De geestelijke liefde immers is zodanig dat zij aan de ander het hare wil geven; en voor zoveel zij het kan, is zij in haar Zijn, in haar Vrede, en in haar Gezegende; dit trekt de geestelijke liefde vanuit de Goddelijke Liefde van de Heer, welke op oneindige wijze zodanig is. Daar vandaan volgt dat de Goddelijke Liefde, en vandaar de Goddelijke Voorzienigheid, tot einddoel de hemel heeft, opdat deze zal bestaan uit mensen die engelen zijn geworden en die engelen worden, en aan wie Hij alle gezegende en gelukzalige dingen zal kunnen geven die van de liefde en van de wijsheid zijn, en die geven vanuit Zichzelf in hen. Ook kan Hij niet anders, omdat het beeld en de gelijkenis van Hemzelf uit de schepping in hen is. Het beeld in hen is de wijsheid, en de gelijkenis in hen is de liefde; en de Heer in hen is de liefde verenigd met de wijsheid en de wijsheid verenigd met de liefde, of, wat hetzelfde is, Hij is het goede verenigd met het ware en het ware verenigd met het goede; over welke vereniging in het voorgaande artikel werd gehandeld. Maar omdat men niet weet wat de hemel, in het gezamenlijke of bij de enkeling en wat de hemel in het bijzonder of bij iemand, is, voorts wat de hemel in de geestelijke wereld en wat de hemel in de natuurlijke wereld, en het evenwel, omdat dit het einddoel van de Goddelijke Voorzienigheid is, van belang is dit te weten, zal ik het hier in enig licht stellen, in deze orde: De hemel is de verbinding met de Heer. De mens is vanuit de schepping zodanig dat hij steeds nader verbonden kan worden met de Heer. De mens wordt, hoe nader hij wordt verbonden met de Heer, steeds wijzer. De mens wordt, hoe nader hij wordt verbonden met de Heer, steeds gelukzaliger. Het schijnt de mens toe, hoe nader hij wordt verbonden met de Heer, des te meer hij zich onderscheiden voelt in zichzelf is en toch duidelijker bemerkt dat hij van de Heer is.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Het Laatste Oordeel #14

Bestudeer deze passage

  
/ 74  
  

14. Hoofdstuk 3: De hemel en de hel zijn uit het menselijk geslacht.

In de Christelijke wereld wordt in het geheel niet geweten dat de hemel en de hel uit het menselijk geslacht voortkomen. Er wrdt geloofd, dat engelen in het begin geschapen werden, en dat daardoor de hemel ontstond. En dat de duivel of satan een engel des lichts was, maar doordat hij in opstand kwam, werd hij met zijn troep naar beneden geworpen en zo ontstond de hel.

Dat er zo'n geloof heerst in de Christelijke wereld, verwondert de engelen in hoge mate; en nog meer, dat men geheel niets weet over de hemel, terwijl dat toch een voornaam punt in de leer van de kerk is. Omdat er zulke onwetendheid heerst zijn zij verheugd, dat het de Heer nu behaagd heeft vele dingen over de hemel en ook over de hel te openbaren, en daardoor zoveel als mogelijk is, de duisternis te verdrijven, die iedere dag toeneemt, omdat de kerk aan haar einde gekomen is. Daarom begeren zij dat ik uit hun mond zal verzekeren, dat er in de gehele hemel niet ÚÚn engel is, die in het begin als engel geschapen werd, noch één enkele duivel in de hel, die als engel des lichts geschapen en later neergeworpen werd. Allen, zowel in de hemel als in de hel, zijn uit het menselijk geslacht voortgekomen; in de hemel zij die in de wereld in hemelse liefde en geloof hadden geleefd, in de hel zij die in helse liefde en geloof geleefd hadden. De hel in haar gehele omvang wordt Duivel of Satan genoemd. De achterste hel, waar zij zijn die boze genieën genoemd worden, heet Duivel; en de voorste hel, waar zij zijn die boze geesten genoemd worden, heet Satan. Over de hoedanigheid van beide hellen zie men het werk "Hemel en hel" aan het einde daarvan.

Dat de Christelijke wereld zulk een geloof heeft gevormd over hen, die in de hemel of in de hel zijn, verklaarden de engelen daaruit, dat enkele plaatsen in het Woord uitsluitend volgens de letterlijke zin worden ver-staan, en niet worden toegelicht en verklaard door de echte leer uit het Woord; terwijl toch de letterlijke zin van het Woord, zonder voorlichting van de echte leer der kerk, het geestelijke in verschillende denkbeelden verstrooit, waardoor onkunde, ketterijen en dwalingen ontstaan.

  
/ 74  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.