Van Swedenborgs Werken

 

Over het Woord #4

Bestudeer deze passage

  
/ 26  
  

4. Het Woord is heilig ten aanzien van de lettergrepen en de halen.

14. Eens werd tot mij [Emanuel Swedenborg] vanuit de hemel een blaadje papier gezonden waarop Hebreeuwse letters gegrift waren, maar geschreven zoals bij de Oudsten, bij wie de letters, die heden voor een zeker deel rechtlijnig zijn, destijds gebogen waren met zich omhoog richtende horentjes. De engel die bij mij was, zei dat hij volledige zinnen wist vanuit de letters zelf, en dat elke letter haar zin had, die zij kenden vanuit de bogen der lijnen in elke willekeurige letter, verder kenden zij het onderwerp vanuit de letter zelf. Hij ontvouwde mij toen wat - [A] betekende, en wat - [H], en wat die letters van elkander gescheiden, en wat verbonden betekenden; verder dat - [H], die in ---- [JHWH] is en die werd toegevoegd aan de naam van Abraham en van Sarah, het oneindige en eeuwige betekende. [de Hebreeuwse tekens kunnen helaas niet in deze elektronische uitgave worden weergegeven - red.]

Aldus is het Woord op vele plaatsen geschreven, zodat, wanneer het door een Jood of door een Christen in de Hebreeuwse tekst wordt gelezen, in de derde hemel wordt geweten wat de letters zelf betekenen. Want de engelen van de derde hemel hebben het Woord in zulke letters samen geschreven, en zij lezen dat volgens de letters. Zij zeiden dat in de vanuit de letters uitgetrokken zin, het Woord uitsluitend over de Heer alleen handelt. De oorzaak is dat de buigingen in de letters hun oorsprong trekken vanuit de hemelse invloed, waarin de engelen van de derde hemel zijn, meer dan de overigen. Daarom zijn die engelen vanuit het hun ingeënte, bedreven in dat schrift, omdat zij in de hemelse orde zijn en geheel volgens die leven. Zij ontvouwden ook voor mij de zin van het Woord in Psalm 32:2, vanuit de letters of lettergrepen alleen, en zij zeiden dat haar zin kort samengevat was, dat de Heer ook barmhartig is voor hen die boosdoen. Zij voegden daaraan toe dat de klinkers daar zijn voor de klank, die overeenstemt met de aandoening, en dat zij de klinkers I en E niet kunnen uitspreken, maar voor I spreken zij uit U of UI, en voor E spreken zij uit EU, en dat de klinkers A, O, en OE bij hen in gebruik zijn, omdat die klinkers een volle klank geven, maar I en E een strakke klank. Voorts dat zij niet, enige meeklinkende letters hard uitdrukken maar zacht, en dat scherpe letters als -- [DH] en -- [QH] en andere niets bij hen betekenen tenzij wanneer zij ze uitspreken met een zachte klank, en dat dit de oorzaak is dat de meeste scherpe letters ook van binnen gepunctueerd zijn, hetgeen betekent dat zij met een zachte klank moeten worden uitgedrukt. Zij voegden daaraan toe, dat de scherpte in de letters wel in gebruik is in de geestelijke hemel, omdat zij daar in de ware dingen zijn, en door de ware dingen in het verstand; maar in de hoogste hemel zijn allen in het goede der liefde en daaruit in de wijsheid, en het ware laat het scherpe toe, het goede echter niet. Vanuit deze dingen kan vaststaan wat het betekent dat de Heer zegt, dat niet één jota, één haal, noch één horentje van de Wet zal voorbijgaan [Mattheus 5:18 en Lukas 16:17]. Vanuit deze dingen blijkt ook, dat het uit de Goddelijke Voorzienigheid is geschied, dat alle letters van het Woord in de Hebreeuwse tekst door de Masoreten werden geteld.

  
/ 26  
  

Published by Swedenborg Boekhuis, in the Netherlands.

De Bijbel

 

Mattheüs 5:18

Studie

       

18 Want voorwaar zeg Ik u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet een jota noch een tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3033

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3033. Dat de woorden ‘wacht u, dat gij mijn zoon niet weder daarheen brengt’ betekenen, dat zij nooit verbonden zou kunnen worden, blijkt uit wat kort hiervoor in nr. 3031 is gezegd, waar werd uitgelegd, wat in de innerlijke zin is ‘de zoon wederbrengen naar het land, waaruit Abraham wegging’. Dat de aandoening die niet met het ware samenstemt, niet verbonden kan worden met het goede dat tot het redelijke behoort, kan blijken uit wat eerder is gezegd over de verbinding van het goede en het ware, of wat hetzelfde is, over het hemels huwelijk, nrs. 2173, 2507, 2727-2759.

Dat de Ouden daarom tussen de aandoening van het goede en het ware een huwelijk instelden, zie nr. 1904 en verder dat het valse nooit verbonden kan worden met het goede, noch het ware met het boze, omdat zij van tegenovergestelde gemoedsaard zijn, zie de nrs. 2388, 2429, 2531;

en dat het goede wordt neergelegd in de erkentenissen van het ware, als in zijn ontvangende vaten en zo de verbinding plaatsvindt, nrs. 1469, 1496, 1832, 1900, 1950, 2063, 2189, 2261, 2269, 2428, 2434, 2697.

Dat er geen verbinding kan zijn van het valse met het goede, noch van het ware met het boze, maar alleen van het valse met het boze en van het ware met het goede, is mij op levende wijze te zien gegeven; en ik werd gewaar, dat het er als volgt mee gesteld is: wanneer de mens de aandoening van het goede heeft, dat wil zeggen, wanneer hij het goede van harte wil, dan vloeit, wanneer iets gedacht moet worden wat gewild en gedaan moet worden, zijn goede willen in zijn denken en past zich daarbij aan en verbindt zich met de erkentenissen die daar zijn, als met de ontvangende vaten ervan en door deze verbinding drijft hij het aan om zo te denken, te willen en te handelen. Het is als het ware of het goede geënt wordt in de waarheden of in de erkentenissen van het ware. Maar wanneer de mens niet de aandoening van het goede heeft, maar de aandoening van het boze, dat wil zeggen, wanneer hij het boze wil, zoals wanneer hij gelooft dat alles goed is wat voor hem is, opdat hij groot kan worden en rijk, dus om eer en goederen te bezitten en dit zijn einddoel is, dan vloeit zijn willen eveneens, wanneer iets gedacht moet worden, wat gewild en gedaan moet worden, in zijn denken en wekt daar erkentenissen op, die zich onder de schijn van het ware voordoen en zo drijft hem dit dus tot denken, willen en handelen, en dit door een verkeerde toepassing van erkentenissen en een beschouwing van bepaalde algemeenheden, die hij uit de zin van de letter geput heeft of uit de een of andere wetenschap, zoals deze toepasselijk zijn in iedere zin. Het is op deze wijze dat het boze aan het valse gekoppeld wordt, want dan wordt het ware dat daarin is, beroofd van geheel het wezen van het ware. In het andere leven zijn zulke geesten, hoezeer zij in het leven van het lichaam schenen uit te blinken door geleerdheid, stompzinniger dan anderen en voor zoveel zij in de overreding zijn, dat zij in het ware zijn, brengen zij dikke duisternis over anderen. Zulke geesten waren soms bij mij, maar zij waren niet ontvankelijk voor enige aandoening van het goede uit het ware, hoezeer ook de waarheden die zij in het leven van het lichaam hadden geweten, in hun gemoed werden teruggeroepen: want het boze was bij hen, waarmee de waarheden niet verbonden konden worden. Dezen kunnen ook niet met de goeden samenzijn; maar wanneer er enig natuurlijk goeds bij hen is, worden zij dermate verwoest, tot zij niets meer van het ware weten en dan wordt er iets waars in het overgebleven goede neergelegd, voor zoveel als het geringe overgebleven goede kan opnemen. Diegenen echter die van harte in de aandoening van het goede waren, zijn ontvankelijk voor al het ware, naar verhouding van de hoeveelheid en de hoedanigheid van het goede dat bij hen was.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl