Van Swedenborgs Werken

 

Over het Woord #15

Bestudeer deze passage

  
/ 26  
  

15. Over het verloren oude Woord.

36. Dat er een Woord bij de Ouden is geweest, samen geschreven door louter overeenstemmingen zoals ons Woord, maar dat dit verloren is, werd mij verhaald uit engelen van de derde hemel. Er werd gezegd dat dit Woord nog bij hen bewaard is, en in gebruik bij de Ouden in die hemel, bij wie, toen zij in de wereld waren, dit Woord was. Die Ouden bij wie dat Woord nog in gebruik is in de hemelen, waren voor een deel vanuit het land Kanaän, en vanuit de grensgebieden daarvan, voorts ook vanuit enkele koninkrijken in Azië, als vanuit Syrië, Mesopotamië, Arabië, Chaldea, en Assyrië en Egypte, vanuit Zidon en Tyrus. De inwoners van al deze koninkrijken waren in een uitbeeldende eredienst, en daaruit in de wetenschap van de overeenstemmingen. Alle wijsheid van die tijd hadden zij vanuit die wetenschap, aangezien zij daardoor gemeenschap met de hemelen hadden, en innerlijke doorvatting, en bij verscheidenen ook samenspraak met geesten. Maar omdat dit Woord vol van zulke overeenstemmingen was, die in verwijderd verband hemelse dingen betekenden, en vandaar in de loop der tijden door velen vervalst begon te worden, verdween het geleidelijk vanwege de Goddelijke Voorzienigheid. Er werd een ander Woord gegeven, dat uit niet zozeer verwijderde overeenstemmingen was samengesteld, door de Profeten bij de zonen Israëls. In dit Woord werden evenwel de namen behouden van de plaatsen die in het land Kanaän en rondom in Azië zijn, en zij betekenden eendere dingen. Vanwege deze oorzaak werden de nakomelingen van Abraham vanuit Jakob binnengeleid in het land Kanaän, en werd daar het Woord geschreven, waarin die plaatsen genoemd moesten worden.

37. Dat er zo'n Woord bij de Ouden is geweest, blijkt ook bij Mozes, door wie het wordt genoemd, en waaruit ook iets overgenomen is in het Boek Numeri, hoofdstuk 21, de verzen 14 en 27. De historische dingen van dat Woord worden daar de 'Oorlogen van Jehovah' geheten, en de profetische dingen de 'Uitspraken'. Vanuit de historische dingen van dat Woord nam Mozes deze dingen: "Daarom wordt gezegd in het Boek van de Oorlogen van Jehovah: Tegen Vaheb in Sitfah, en de stromen, Arnon, en de waterleiding der stromen die afweek tot waar Ar wordt bewoond, en zich vertoont aan de grens van Moab" [Numeri 21:14, 15]. Onder de Oorlogen van Jehovah worden daar verstaan en beschreven de worstelingen van de Heer met de hellen en de overwinningen op haar wanneer hij in de wereld zal komen. Dezelfde worstelingen worden ook op vele plaatsen in de historische dingen van ons Woord verstaan en beschreven, zoals in de oorlogen van Jozua met de natiën van het land Kanaän, in de oorlogen van de Richteren, en in de oorlogen van David en van de overige Koningen. Uit de profetische dingen van dat Woord werd ook genomen door Mozes: "Daarom zeggen de profetische Uitspraken: Schrijdt Chesbon in, de stad van Sichon wordt gebouwd en bevestigd, want een vuur is uitgegaan vanuit Chesbon, een vlam vanuit de stad van Sichon, die gegeten heeft Ar van Moab, de bezitters der hoogten van Arnon; wee u, Moab; gij zijt vergaan, volk van Kemosch; hij heeft gegeven zijn zonen ontkomen, en zijn dochters in gevangenschap aan de koning der Emorrieten Sichon. Met pijlen hebben wij hen neergeveld; Chesbon is vergaan tot aan Dibon, en wij hebben hen verwoest tot aan Nofach, zijnde tot aan Medeba" [Numeri 21:27-30]. Dat die profetische dingen uitspraken werden genoemd, en niet spreekwoorden of samenstellers van spreekwoorden, zoals sommige vertalers het overzetten, kan vast staan uit de betekenis van het woord Meschalim in de Hebreeuwse taal, zijnde niet slechts spreekwoorden maar ook profetische uitspraken, zoals kan vaststaan vanuit Numeri 23:18; 24:3 en 24:15, waar gezegd wordt dat Bileam zijn uitspraak uitte, die profetisch was, ook over de Heer; zijn uitspraak wordt daar Maschal geheten, in het enkelvoud. De dingen die door Mozes aldaar beschreven zijn, zijn ook profetisch, maar geen spreekwoorden. Dat dat Woord evenzo Goddelijk, of Goddelijk geïnspireerd was, blijkt ook bij Jeremia, waar bijna eendere woorden zijn, namelijk: 'Een vuur is uitgegaan vanuit Chesbon, en een vlam van tussen Sichon, die gegeten heeft de hoek van Moab, en, de kruin der zonen van het gedruis. Wee u, Moab, het volk van Kemosch is vergaan, want uw zonen zijn voortgesleurd in gevangenschap en uw dochters in gevangenschap' [Jeremia 48:45,46]. Behalve op deze plaatsen, wordt ook een profetisch Boek van dat oude Woord geciteerd in het Boek Jaschar, dat ook wel het Boek des Rechten geheten wordt; en wel door David in 2 Sam. 1:18, en door Jozua in Jozua 10:13. Daaruit blijkt dat het historische daar, over de zon en de maan, een profetie was vanuit dat Boek. Bovendien werd mij gezegd dat de zeven eerste hoofdstukken van Genesis in datzelfde oude Woord zo helder aanwezig zijn dat niet één woordje ontbreekt.

38. De religieuze dingen van meerdere natiën zijn uit het Oude Woord afgeleid en overgebracht. Vanuit het land Kanaän en verschillende plaatsen van Azië naar Griekenland, en van daaruit naar Italië; en door Ethiopië en door Egypte in enige koninkrijken van Afrika. Maar in Griekenland maakten zij vanuit de overeenstemmingen Fabels, en vanuit de Goddelijke attributen even zovele goden. De grootste van hen noemden zij Jupiter, uit Jehovah.

  
/ 26  
  

Published by Swedenborg Boekhuis, in the Netherlands.

De Bijbel

 

Genesis 1

Studie

1 In den beginne schiep God den hemel en de aarde.

2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.

3 En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht.

4 En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis.

5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag.

6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren!

7 En God maakte dat uitspansel, en maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn. En het was alzo.

8 En God noemde het uitspansel hemel. En het was avond geweest, en het was morgen geweest, de tweede dag.

9 En God zeide: Dat de wateren van onder de hemel in een plaats vergaderd worden, en dat het droge gezien worde! en het was alzo.

10 En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeen; en God zag, dat het goed was.

11 En God zeide: Dat de aarde uitschiete gras, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo.

12 En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.

13 Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de derde dag.

14 En God zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!

15 En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo.

16 God dan maakte die twee grote lichten; dat grote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren.

17 En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde.

18 En om te heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was.

19 Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vierde dag.

20 En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels!

21 En God schiep de grote walvissen, en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.

22 En God zegende ze, zeggende: Zijt vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de wateren in de zeeen; en het gevogelte vermenigvuldige op de aarde!

23 Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de vijfde dag.

24 En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo.

25 En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.

26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.

27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.

28 En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!

29 En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze!

30 Maar aan al het gedierte der aarde, en aan al het gevogelte des hemels, en aan al het kruipende gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik al het groene kruid tot spijze gegeven. En het was alzo.

31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde dag.

De Bijbel

 

Genesis 1:24

Studie

       

24 En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo.