9404. En zeventig uit de ouderen Israëls, dat dit betekent allen die in het goede vanuit het ware zijn, staat vast uit de betekenis van zeventig, namelijk het volle, dus alles en allen, nr. 6508; en uit de betekenis van de ouderen Israëls, namelijk degenen die in het goede vanuit het ware zijn en in de waarheden vanuit het goede; want met de ouden in het Woord worden degenen aangeduid die in de wijsheid zijn, nr. 6524, dus die in een leven van het goede zijn vanuit de leer van het ware; en met Israël zij die van de geestelijke Kerk zijn, nrs. 6426, 6637, 6862, 6868, 7035, 7062, 7198, 7201, 7215, 7223, 8805, 9340; dus die in de waarheden zijn waardoor het goede is en in het goede waaruit de waarheden zijn, nrs. 7956, 8234; daaruit blijkt, dat met de zeventig ouderen Israëls diegenen worden aangeduid die in het goede vanuit het ware zijn en abstract genomen het goede vanuit het ware.
Eendere dingen worden in de innerlijke zin aangeduid met de zeventig discipelen van de Heer (Lukas 10:1,17).
De zonen Israëls waren verdeeld in twaalf stammen en over die waren twaalf vorsten aangesteld en eveneens zeventig ouderen; met de twaalf stammen werden alle waarheden en goedheden van de Kerk in een samenvatting aangeduid, nrs. 3858, 3926, 3939, 4060, 6335, 6337, 6397, 6640, 7836, 7891, 7996, 7997; met de twaalf vorsten echter alle voornaamste waarheden, nr. 5044; en met de zeventig ouderen alle goedheden die vanuit het ware zijn.
Wanneer er wordt gezegd het goede dat vanuit het ware is, wordt de geestelijke Kerk verstaan, want die Kerk is in het goede vanuit het ware.
Hij die de verborgenheden van de Kerk en van de hemel niet kent, kan geloven, dat al het goede van de Kerk is vanuit het ware, aangezien het goede niet dan door ware dingen kan worden ingeplant; ja zelfs dat de mens ook niet kan weten wat het goede is dan alleen door waarheden; maar toch is het goede dat er door het ware is, het goede van de geestelijke Kerk en is het in zich beschouwd, het ware, dat het goede wordt genoemd wanneer het van de wil en de daad wordt en vandaar van het leven; maar het goede dat niet bestaat door waarheden maar door de goedheden van de wederzijdse liefde, is het goede van de hemelse Kerk en het is in zich beschouwd, niet het ware maar het goede, aangezien dit het goede van de liefde tot de Heer is.
Dit goede heeft de Joodse Kerk uitgebeeld, het eerstgenoemde goede echter de Israëlitische Kerk, daarom waren zij in twee rijken verdeeld.
Welk en hoedanig verschil er is tussen de ene en de andere Kerk, dus tussen het ene goede en het andere, daarover zie men de nummers waarin dit eerder is getoond, nrs. 2046, 2227, 2669, 2708, 2715, 2718, 2935, 2937, 2954, 3166, 3235, 3236, 3240, 3246, 3374, 3833, 3887, 3969, 4138, 4286, 4493, 4585, 4938, 5113, 5150, 5922, 6296, 6289, 6366, 6427, 6435, 6500, 6647, 6648, 7091, 7233, 7877, 7977, 7992, 8042, 8152, 8234, 8521.
Uit wat in die plaatsen is aangevoerd, kan vaststaan, dat de hemel van de Heer is verdeeld in een geestelijke hemel en een hemelse hemel en dat de hemelse hemel de binnenste of derde hemel is en de geestelijke hemel de middelste of tweede.