Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9411

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

9411. En zij zagen God; dat dit het geloof betekent, staat vast uit de betekenis van God zien, namelijk begiftigd worden met inzicht en geloof; zien immers is in de innerlijke zin geestelijk zien en geestelijk zien is vanuit het geloof zien; vandaar is het dat zien in het Woord, betekent geloof hebben, nrs. 2325, 3863, 3869, 4403-4421, 5400, 6805, 9128.

Dat zij de God Israëls zagen, dat wil zeggen, de Heer, is omdat de wetten, afgekondigd vanaf de berg Sinaï, in de brede zin van het Woord betekenen in de gehele samenvatting en het Woord is het Goddelijk Ware uit de Heer dat in de hoogste zin handelt over de Heer alleen; daarom zien degenen die in verlichting zijn, wanneer zij het Woord lezen, de Heer, wat gebeurt vanuit geloof en liefde; dit vindt alleen plaats in het Woord en niet in welk ander geschrift dan ook.

Daaruit blijkt waarom Mozes, Aharon, Nadab en Abihu en de zeventig ouderen Hem zagen; dat dezen Hem zagen en niet de afgezonderde zonen Israëls, blijkt uit de voorafgaande verzen, 9 en 10.

Want daar wordt gezegd, dat ‘op klom Mozes en Aharon, Nadab en Abihu en zeventig uit de ouderen Israëls en zij zagen de God Israëls’, en in dit vers: En tot de afgezonderde zonen Israëls zond Hij niet de hand.

Dat eerstgenoemden God zagen en de laatstgenoemden niet, had als oorzaak, dat Mozes en Aharon het Woord uitbeeldden ten aanzien van de innerlijke en de uiterlijke zin, nr. 9374; en Nadab en Abihu de leer van beide zinnen, nr. 9375, en de zeventig ouderen allen die in het goede vanuit de waarheden daaruit zijn, nrs. 9376, 9404; de afgezonderde zonen Israëls echter degenen die zijn in de uiterlijke zin van het Woord, gescheiden van de innerlijke zin.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9404

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

9404. En zeventig uit de ouderen Israëls, dat dit betekent allen die in het goede vanuit het ware zijn, staat vast uit de betekenis van zeventig, namelijk het volle, dus alles en allen, nr. 6508; en uit de betekenis van de ouderen Israëls, namelijk degenen die in het goede vanuit het ware zijn en in de waarheden vanuit het goede; want met de ouden in het Woord worden degenen aangeduid die in de wijsheid zijn, nr. 6524, dus die in een leven van het goede zijn vanuit de leer van het ware; en met Israël zij die van de geestelijke Kerk zijn, nrs. 6426, 6637, 6862, 6868, 7035, 7062, 7198, 7201, 7215, 7223, 8805, 9340; dus die in de waarheden zijn waardoor het goede is en in het goede waaruit de waarheden zijn, nrs. 7956, 8234; daaruit blijkt, dat met de zeventig ouderen Israëls diegenen worden aangeduid die in het goede vanuit het ware zijn en abstract genomen het goede vanuit het ware.

Eendere dingen worden in de innerlijke zin aangeduid met de zeventig discipelen van de Heer (Lukas 10:1,17).

De zonen Israëls waren verdeeld in twaalf stammen en over die waren twaalf vorsten aangesteld en eveneens zeventig ouderen; met de twaalf stammen werden alle waarheden en goedheden van de Kerk in een samenvatting aangeduid, nrs. 3858, 3926, 3939, 4060, 6335, 6337, 6397, 6640, 7836, 7891, 7996, 7997; met de twaalf vorsten echter alle voornaamste waarheden, nr. 5044; en met de zeventig ouderen alle goedheden die vanuit het ware zijn.

Wanneer er wordt gezegd het goede dat vanuit het ware is, wordt de geestelijke Kerk verstaan, want die Kerk is in het goede vanuit het ware.

Hij die de verborgenheden van de Kerk en van de hemel niet kent, kan geloven, dat al het goede van de Kerk is vanuit het ware, aangezien het goede niet dan door ware dingen kan worden ingeplant; ja zelfs dat de mens ook niet kan weten wat het goede is dan alleen door waarheden; maar toch is het goede dat er door het ware is, het goede van de geestelijke Kerk en is het in zich beschouwd, het ware, dat het goede wordt genoemd wanneer het van de wil en de daad wordt en vandaar van het leven; maar het goede dat niet bestaat door waarheden maar door de goedheden van de wederzijdse liefde, is het goede van de hemelse Kerk en het is in zich beschouwd, niet het ware maar het goede, aangezien dit het goede van de liefde tot de Heer is.

Dit goede heeft de Joodse Kerk uitgebeeld, het eerstgenoemde goede echter de Israëlitische Kerk, daarom waren zij in twee rijken verdeeld.

Welk en hoedanig verschil er is tussen de ene en de andere Kerk, dus tussen het ene goede en het andere, daarover zie men de nummers waarin dit eerder is getoond, nrs. 2046, 2227, 2669, 2708, 2715, 2718, 2935, 2937, 2954, 3166, 3235, 3236, 3240, 3246, 3374, 3833, 3887, 3969, 4138, 4286, 4493, 4585, 4938, 5113, 5150, 5922, 6296, 6289, 6366, 6427, 6435, 6500, 6647, 6648, 7091, 7233, 7877, 7977, 7992, 8042, 8152, 8234, 8521.

Uit wat in die plaatsen is aangevoerd, kan vaststaan, dat de hemel van de Heer is verdeeld in een geestelijke hemel en een hemelse hemel en dat de hemelse hemel de binnenste of derde hemel is en de geestelijke hemel de middelste of tweede.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl