Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #34

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

34. De liefde en het geloof kunnen nooit gescheiden worden, omdat zij één en hetzelfde uitmaken; daarom worden zij, wanneer voor het eerst over lichten gesproken wordt, als één beschouwd, en wordt er gezegd: er zij lichten in het uitspansel van de hemelen. Wonderbaarlijke dingen mag ik hieromtrent aanstippen: daar de hemelse engelen, van de Heer uit, in zo’n liefde zijn, zijn zij door die liefde in alle erkentenissen van het geloof, en door de liefde in zo’n leven en in zo’n licht van inzicht, dat er nauwelijks iets van beschreven kan worden. Daarentegen bevinden zich de geesten, die in de wetenschap van de leerstellingen van het geloof zonder de liefde zijn, in zo’n koud leven en in zo’n duister licht, dat zij zelfs niet tot de eerste drempel van de voorhof van de hemelen kunnen naderen, maar terugdeinzen. Sommigen beweren, dat zij in de Heer geloofd hebben, maar zij hebben niet geleefd zoals Hij leerde; van hen zegt de Heer bij Mattheüs het volgende:

‘Niet eenieder die tot Mij zegt Heer, Heer! zal ingaan in het koninkrijk der hemelen, maar die daar doet Mijn wil. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd?’ enzovoort, (Mattheüs 7:21, 22 tot het einde). Hieruit blijkt, dat zij die in de liefde zijn, ook in het geloof zijn, en zo dus in het hemelse leven, maar niet zij die beweren, in het geloof te zijn en niet in het leven van de liefde. Geloofsleven zonder liefde is als het licht van de zon zonder warmte, zoals in de winter, wanneer er niets groeit en alles verstijfd en afsterft. Maar geloof uit liefde is als het licht van de zon in de tijd van de lente, wanneer alles groeit en bloeit, want het is de warmte van de zon die voortbrengt. Met de hemelse en geestelijke dingen eveneens, welke doorgaans in het Woord worden uitgebeeld door die dingen, welke in de wereld en op de aarde zijn. Ongeloof en geloof zonder liefde worden door de Heer ook vergeleken met de winter, toen Hij over de voleinding der eeuw profeteerde bij Markus:

‘Bidt, dat uw vlucht niet komt in de winter, want in die dagen zal er verdrukking zijn’, (Markus 13:18, 19). Vlucht betekent de laatste tijd, ook met betrekking tot ieder mens, wanneer hij sterft; winter betekent een leven zonder enige liefde; dagen der verdrukking betekent de ellendige staat van de mens in het andere leven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #6015

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

6015. In de voertuigen die Farao gezonden had om hem te dragen; dat dit de leerstellige dingen betekenen die vanuit de wetenschappelijke dingen van de Kerk zijn, staat vast uit de betekenis van de voertuigen, namelijk de leerstellige dingen, nr. 5945;

en uit de uitbeelding van Farao, namelijk het wetenschappelijke van de Kerk in het algemeen; met Egypte immers wordt het wetenschappelijke van de Kerk aangeduid, nrs. 1462, 4749, 4964, 4966;

vandaar met de koning ervan dat wetenschappelijke in het algemeen, zoals eveneens elders in het Woord; maar in de meeste plaatsen wordt zoals met Egypte en dus eveneens met Farao het verdraaide wetenschappelijke aangeduid; dat Farao het wetenschappelijke in het algemeen is, blijkt bij Jesaja:

‘Dwazen zijn de vorsten van Zoan, de wijzen der raadsheren van Farao; de raad is dom geworden; hoe zegt gij tot Farao: Ik ben een zoon der wijzen, een zoon der koningen der oudheid’, (Jesaja 19:11);

Farao staat hier voor het wetenschappelijke van de Kerk in het algemeen; vandaar werd hij genoemd ‘zoon der wijzen’ en ‘zoon der koningen der oudheid’; wijzen en koningen der oudheid staat voor de ware dingen van de Oude Kerk; maar hier wordt verstaan dat dat wetenschappelijke is verdwaasd, want er wordt gezegd: Dwazen zijn de vorsten van Zoan geworden, de raad is dom geworden.

Bij dezelfde:

‘Zij gaan heen om neder te dalen tot Egypte, maar zij hebben Mijn mond niet gevraagd, om zich te sterken met de sterkte van Farao en om te vertrouwen in de schaduw van Egypte; daarom zal de sterkte van Farao ulieden tot schaamte worden en het vertrouwen in de schaduw van Egypte tot schande’, (Jesaja 30:2, 3);

zich sterken met de sterkte van Farao en vertrouwen in de schaduw van Egypte, voor vertrouwen op de wetenschappelijke dingen in geloofszaken en geen geloof hebben in enig geestelijk ware, tenzij het wetenschappelijke en het zinlijke het dicteert, wat evenwel van de verdraaide orde is; want op de eerste plaats moeten de ware dingen van het geloof zijn en op de tweede plaats de bevestigende wetenschappelijke dingen, omdat, indien deze op de eerste plaats zijn, hoegenaamd niets van het ware wordt geloofd.

Bij Jeremia:

‘Jehovah Zebaoth, de God Israëls, heeft gezegd: Ziet, Ik ben bezoeking doende over Amon in No; en over Farao en over Egypte en over zijn goden en over zijn koningen; vooral over Farao en degenen die op hem vertrouwen’, (Jeremia 46:25);

Farao hier eveneens voor het wetenschappelijke in het algemeen; degenen die op hem vertrouwen, voor hen die vertrouwen op de wetenschappelijke dingen, niet echter op het Woord, dat wil zeggen, op de Heer in het Woord; vandaar is al het verdraaide in de leerstellige dingen van het geloof en daaruit het valse en eveneens het ontkennende dat het Goddelijke en het hemelse iets is; dezen vooral dragen het in de mond: Doe mij die dingen met de ogen zien, of toon het wetenschappelijk aan dat het zo is en dan zal ik geloven. Maar toch zouden zij, indien zij het zagen en indien het werd aangetoond, ook niet geloven; de oorzaak ervan is dat het ontkennende universeel regeert.

Bij dezelfde:

‘Tegen Farao: Ziet, de wateren zijn opklimmende uit het noorden, die zullen worden tot een overstromende stroom en zij zullen overstromen het land en zijn volheid, de stad en die daarin wonen; zodat de mensen zullen schreeuwen en alle bewoner des lands zal huilen, vanwege de stem van het gestamp der hoeven van zijn sterke paarden en van het geraas van zijn wagens, van het gedruis van zijn raderen’, (Jeremia 47:1-3);

uit de afzonderlijke dingen die hier over Farao zijn gezegd, blijkt duidelijk dat Farao het wetenschappelijke in het algemeen is, hier in de verdraaide orde, die de ware dingen van het geloof vernietigt; de overstromende stroom is het wetenschappelijke dat het verstand van het ware vernietigt en dus verwoest; zij zullen het land en zijn volheid overstromen, is de gehele Kerk vernietigen; de stad en die daarin wonen, is het ware van de Kerk en daaruit het goede; het gestamp van de hoeven van de paarden, zijn de laagste wetenschappelijke dingen, die rechtstreeks vanuit de zinlijke dingen zijn; het geraas van de wagens, is het valse leerstellige daaruit; het gedruis van de raderen, zijn de zinlijke dingen en de begoochelingen ervan die aandrijven.

Bij Ezechiël:

‘De Heer Jehovih heeft gezegd: Zie, Ik ben tegen u, Farao, koning van Egypte, grote walvis die in het midden van zijn rivieren ligt; die zegt: Mijn is de rivier en ik heb mij gemaakt; daarom zal Ik haken geven in uw kaken en Ik zal de vis van uw rivieren aan uw schubben doen kleven’, (Ezechiël 29:2-4);

Farao hier eveneens voor het wetenschappelijke in het algemeen, wat ook uit de afzonderlijke dingen die over hem zijn gezegd, blijkt.

Bij dezelfde:

‘Hef een klacht op over Farao, de koning van Egypte; gij zijt gelijk de walvissen in de zeeën en gij zijt tevoorschijn gekomen met uw stromen en gij hebt de wateren beroerd met uw voeten en gij hebt hun stromen omgewoeld; Ik zal, wanneer Ik u zal hebben uitgeblust, de hemelen bedekken; en Ik zal hun sterren zwart maken; Ik zal de zon met een wolk bedekken en de maan zal haar schijnsel niet doen lichten; alle schijnselgevers des lichts zal Ik zwart maken over u en Ik zal duisternis op uw land geven’, (Ezechiël 32:2, 3, 7, 8);

dat deze dingen, zoals meerdere bij de profeten, zonder de innerlijke zin door niemand kunnen worden begrepen, is duidelijk; zoals dat Farao is gelijk de walvissen in de zeeën, dat hij tevoorschijn kwam vanuit zijn stromen en dat hij de wateren in beroering bracht met zijn voeten; dat over hem de hemelen bedekt, de sterren en alle schijnselgevers van het licht zwart gemaakt zullen worden; dat de zon met een wolk bedekt zal worden, dat de maan niet zal lichten en dat duisternis gegeven zal worden op zijn land; maar de innerlijke zin leert wat dit betekent; namelijk dat de wetenschappelijke dingen de ware dingen van de Kerk verdraaien indien de mens daardoor in de verborgenheden van het geloof binnendringt en niets gelooft tenzij hij vanuit die dingen ziet, ja zelfs tenzij hij vanuit de zinlijke dingen ziet; dat dit de innerlijke zin is, blijkt uit de ontvouwing van de afzonderlijke dingen; Farao wordt koning van Egypte genoemd vanwege het wetenschappelijk ware, want het wetenschappelijke is het ware in het natuurlijke; dat de koning het ware is, zie de nrs. 1672, 1728, 2015, 2069, 3009, 3670, 4575, 4581, 4966, 5044;

en dat iets eenders wordt aangeduid met de koning des volks als met het volk, nr. 4789, dus met Farao iets eenders als met Egypte, maar in het algemeen; dat Egypte het wetenschappelijke is, werd meermalen getoond; Farao wordt met de walvissen in de zeeën vergeleken, omdat de walvis of het zeemonster de algemene dingen van de wetenschappelijke dingen betekenen, nr. 28;

en verder wordt er gezegd dat hij is tevoorschijn gekomen met zijn stromen, omdat met de stromen de dingen worden aangeduid die van het inzicht zijn, nrs. 108, 109, 2702, 3051, hier die van de waanzin zijn, aangezien zij vanuit de zinlijke en de wetenschappelijke dingen zijn, nr. 5196; daarna wordt gezegd, dat hij de wateren met de voeten in beroering heeft gebracht en dat hij hun stromen heeft omgewoeld, omdat met de wateren de geestelijke ware dingen worden aangeduid, nrs. 680, 739, 2702, 3058, 3424, 4976, 5668;

en met de voeten de dingen die van het natuurlijke zijn, nrs. 2162, 3147, 3761, 3986, 4280, 4938-4952; dus is de wateren met de voeten in beroering brengen de ware dingen van het geloof bevuilen en verdraaien door wetenschappelijke dingen die van het natuurlijke zijn; en hun stromen omwoelen is zo doen met het inzicht; tenslotte wordt er gezegd dat ‘wanneer hij zal worden uitgeblust, de hemelen bedekt zullen worden’, omdat met de hemelen de innerlijke dingen van de mens worden aangeduid, omdat deze immers zijn hemelen zijn; deze worden gesloten wanneer de wetenschappelijke dingen over de ware dingen van het geloof heersen, of het natuurlijke over het geestelijke; dat dan de erkentenissen van het ware en het goede te gronde gaan, wordt aangeduid met ‘Ik zal de sterren der hemelen zwart maken en alle schijnselgevers des lichts’, dat de sterren die erkentenissen zijn, zie de nrs. 2495, 2849, 4697;

dat de schijnselgevers de goede en de ware dingen zijn, nrs. 30-38;

dat dan ook niet meer het goede van de liefde kan invloeien, wordt aangeduid met ‘Ik zal de zon met een wolk bedekken’; en evenmin het goede van het geloof, wordt aangeduid met ‘de maan zal haar schijnsel niet doen lichten’; dat de zon het goede van de liefde is en de maan het goede van het geloof, zie de nrs. 1529, 1530, 2120, 2495, 3636, 3643, 4060, 4696;

dat zo slechts valse dingen het natuurlijk gemoed in beslag zullen nemen, wordt aangeduid met ‘Ik zal duisternis op uw land geven’; dat de duisternis de valse dingen zijn, nrs. 1839, 1860, 4418, 4531;

en dat het land van Farao of het land van Egypte het natuurlijk gemoed is, nrs. 5276, 5278, 5280, 5288, 5301; hieruit blijkt nu welke zin in deze profetische dingen is gelegen. Omdat met Farao het wetenschappelijke in het algemeen wordt aangeduid, wordt met hem ook het natuurlijke in het algemeen aangeduid, nr. 5799.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #4697

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

4697. En elf sterren; dat dit de erkentenissen van het goede en ware betekent, staat vast uit de betekenis van de sterren, namelijk de erkentenissen van het goede en ware; dat de sterren in het Woord dit betekenen, komt omdat zij kleine lichtbronnen zijn die ’s nachts oplichten en dan uit zich in onze atmosfeer lichtstralen uitzenden, eender als erkentenissen de dingen van het goede en ware zijn. Dat met sterren die erkentenissen worden aangeduid, kan vaststaan uit verschillende plaatsen in het Woord, zoals bij Jeremia:

‘Jehovah zei: Die de zon tot een licht des daags geeft, de inzettingen der maan en der sterren tot een licht des nachts, Die de zee beweegt dat haar golven bruisen’, (Jeremia 31:35);

waar over de nieuwe Kerk wordt gehandeld; met de zon geven tot een licht des daags, wordt het goede van de liefde en van de naastenliefde aangeduid en met de inzettingen van de maan en van de sterren tot een licht des nachts, het ware en de erkentenissen. Eender bij David; “Jehovah, Die de grote lichten heeft gemaakt, de zon tot heerschappij in de dag, de maan en de sterren tot heerschappij in de nacht’, (Psalm 136:7-9);

wie de innerlijke zin van het Woord niet kent, zal geloven dat onder de zon hier de zon van de wereld wordt verstaan en onder de maan en de sterren, de maan en de sterren, maar daaruit rijst geen geestelijke en hemelse zin op, terwijl toch het Woord in de afzonderlijke dingen hemels is; daaruit blijkt eveneens dat het de goede dingen van de liefde en van de naastenliefde zijn en de ware dingen van het geloof, met de erkentenissen ervan, die worden aangeduid. Eender als wat in, (Genesis 1) staat, waar over de nieuwe schepping van de hemelse mens wordt gehandeld:

‘God zei: Er zij lichten in het uitspansel der hemelen, om onderscheid te maken tussen de dag en tussen de nacht en zij zullen zijn tot tekenen en tot gezette tijden en tot dagen en tot jaren; en zij zullen zijn tot schijnselgevers in het uitspansel der hemelen, om licht te geven op aarde en om te heersen in de dag en in de nacht en om onderscheid te maken tussen het licht en tussen de duisternis’, (Genesis 1:13-18), zie de nrs. 30-38.

Bij Mattheüs:

‘Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen bewogen worden’, (Mattheüs 24:29);

dat daar met de zon en de maan de liefde en de naastenliefde of het goede en het ware wordt aangeduid en met de sterren de erkentenissen, zie nr. 4060;

en omdat daar over de laatste dag of de laatste staat van de Kerk wordt gehandeld, wordt daarmee ‘dat de zon verduisterd zal worden en de maan haar schijnsel niet geven’, aangeduid dat dan het goede van de liefde en van de naastenliefde zal vergaan en daarmee ‘dat de sterren van de hemel zullen vallen’ dat ook de erkentenissen van het goede en van het ware zullen vergaan. Dat die dingen worden aangeduid, blijkt uit de profetische dingen van het Woord, waar eendere dingen worden gezegd over het laatste van de Kerk; zoals bij Jesaja:

‘Ziet, de dag van Jehovah zal komen, een wrede, om het land te stellen tot woestheid en de zondaars zal Hij daaruit verderven, want de sterren der hemelen en hun gesternten zullen met hun licht niet lichten; de zon zal verdonkerd worden in haar opgang en de maan zal haar licht niet doen glanzen’, (Jesaja 13:9, 10).

Bij Joël:

‘De dag van Jehovah is nabij, de zon en de maan zijn zwart geworden en de sterren hebben haar glans ingetrokken’, (Joël 3:14, 15).

Bij Ezechiël:

‘Ik zal, wanneer Ik u zal hebben uitgeblust, de hemel bedekken en Ik zal hun sterren zwart maken, Ik zal de zon met een wolk bedekken en de maan zal haar schijnsel niet doen lichten; alle schijngevers des lichts in de hemel zal Ik over u zwart maken en Ik zal een duisternis geven over uw land’, (Ezechiël 32:7).

Bij Johannes:

‘De vierde engel bazuinde en geslagen werd het derde deel der zon en het derde deel der maan en het derde deel der sterren, opdat het derde deel ervan zou verduisterd worden en de dag niet zou lichten voor zijn derde deel en de nacht eender’, (Openbaring 8:12). Dat de sterren de erkentenissen van het goede en het ware zijn, blijkt bovendien uit deze plaatsen; bij Daniël:

‘Vanuit de ene hoorn van de bok van de geiten groeide één hoorn van klein af en groeide zeer tegen het zuiden en tegen de opgang en tegen het sierlijke en groeide tot aan de heiren der hemelen en hij wierp ter aarde van het heir en van de sterren en hij vertrad ze’, (Daniël 8:9, 10);

en bij Johannes:

‘De grote draak trok met zijn staart het derde deel der sterren van de hemel en wierp ze op de aarde’, (Openbaring 12:4);

dat hier niet sterren worden verstaan, is duidelijk; bij Daniël en bij Johannes wordt gehandeld over de staat van de Kerk in de laatste tijden. Eender bij David:

‘Jehovah telt het getal der sterren, Hij noemt ze allen bij namen’, (Psalm 147:3).

Bij dezelfde:

‘Looft Jehovah, zon en maan, looft Hem, alle gij sterren des lichts’, (Psalm 148:4).

Bij Johannes:

‘Er werd een groot teken gezien in de hemel, een vrouw, omgeven van de zon en de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren’, (Openbaring 12:1). Omdat met de sterren de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid, worden daarmee de leerstellige dingen van de Kerk aangeduid, want deze zijn de erkentenissen; het leerstellige ten aanzien van het geloof dat gescheiden is van de naastenliefde in de laatste tijden, wordt zo met een ster beschreven bij Johannes:

‘De derde engel bazuinde en er viel vanuit de hemel een grote ster, brandende zoals een fakkel en zij viel op het derde deel van de rivieren en op de bronnen van de wateren; de naam van de ster wordt alsem geheten; en vele mensen stierven in de wateren, omdat zij bitter waren geworden’, (Openbaring 8:10, 11);

de wateren die door die ster bitter waren geworden, zijn de ware dingen; en de rivieren en de bronnen van de wateren zijn daaruit het inzicht en de wijsheid vanuit het Woord; dat de wateren de ware dingen zijn, zie de nrs. 2702, 3058, 3424;

dat de rivieren het inzicht zijn, nr. 3051;

en dat de fonteinen de wijsheid vanuit het Woord zijn, nrs. 2702, 3424.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl