2075. Dat de woorden ‘zal Sarah, een dochter van negentig jaren, baren’ betekenen, dat het met het goede verbonden ware dit doen zal, blijkt uit de uitbeelding en betekenis van Sarah, namelijk het aan het goede toegevoegde ware, of het Goddelijk ware; en uit de betekenis van het getal negentig, of, wat hetzelfde is, negen; het moet eenieder wel verbazen, dat het getal van honderd jaren, die Abraham had, betekent dat het redelijke van het Menselijk Wezen van de Heer met het Goddelijk Wezen verenigd zou worden, en dat het getal van de negentig jaren die Sarah had, betekent dat het met het goede verbonden ware dit doen zou. Maar daar er in het Woord van de Heer niets is, dat niet hemels en Goddelijk is, is dit zelfs ook zo in de getallen die daarin voorkomen. Dat onverschillig welke getallen in het Woord dingen betekenen, evenals onverschillig welke namen, is in het eerste deel aangetoond, nrs. 482, 487, 488, 493, 575, 647, 648, 755, 813, 893, 1988.
Dat nu het getal negen de verbinding betekent, en in nog meerdere mate het getal negentig, dat is samengesteld uit negen vermenigvuldigd met tien – want tien betekent de overblijfselen, waardoor de verbinding plaatsvindt, zoals blijkt uit hetgeen eerder is gezegd, zie nr. 1988 aan het einde – kan ook blijken uit de navolgende uitbeeldingen en aanduidingen: er werd geboden, dat ‘op de tiende dag van de zevende maand de dag der verzoeningen zou zijn, en dat dit zou zijn: de sabbat der sabbats; en dat men: op de negende van de zevende maand in de avond, van de avond tot de avond, de sabbat vieren zou’, (Leviticus 23:27, 32). In de innerlijke zin betekent dit de verbinding door de overblijfselen, namelijk negen de verbinding en tien de overblijfselen. Dat er een Goddelijke verborgenheid in deze getallen verscholen ligt, komt duidelijk uit in de maanden en dagen van het jaar, die heilig gehouden moesten worden; zoals bijvoorbeeld in elke zevende dag, dat dan de sabbat beginnen zou; in de zevende maand, als hier, dat dan de sabbat der sabbats en evenzo in het zevende jaar en verder in het zeven maal zevende jaar, dat dan het jubileum beginnen zou. Zo is het ook gesteld met alle overige getallen in het Woord, als bijvoorbeeld met drie, dat bijna hetzelfde betekent als zeven; en met het getal twaalf, namelijk alle dingen van het geloof; en met het getal tien, dat evenals de tienden, de overblijfselen betekent, nr. 576, enzovoort. Zo hier in Leviticus, wanneer het getal tien en het getal negen geen verborgenheden inhielden, zou het geenszins bevolen zijn, dat deze sabbat der sabbats op de tiende dag van de zevende maand zou zijn, en dat men dit op de negende van de maand zou vieren. Van dien aard is het Woord van de Heer in de innerlijke zin, hoewel in de historische zin zoiets niet zichtbaar is. Desgelijks is het gesteld met hetgeen vermeld wordt over Jeruzalem, namelijk dat het door Nebukadnezar in het negende jaar van Zedekia werd belegerd, en dat het doorbroken werd in het elfde jaar, op de negende van de maand, waarover als volgt in het tweede boek der Koningen:
‘Het geschiedde in het negende jaar, sinds Zedekia regeerde, in de tiende maand, op de tiende van de maand, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem; en de stad kwam in belegering tot in het elfde jaar van de koning Zedekia; op de negende van de maand, en de honger werd sterk in de stad, en er was geen brood voor het volk van het land, en de stad werd doorgebroken’, (2 Koningen 25:1-4). Door het negende jaar, de tiende maand, en door het elfde jaar en de negende maand, toen er honger in de stad was, en geen brood voor het volk van het land, wordt in de innerlijke zin aangeduid, dat er geen verbinding meer was door de dingen die tot het geloof en de naastenliefde behoren; honger in de stad en geen brood voor het volk van het land, betekent dat er niets meer van het geloof en niets meer van de naastenliefde over was. Dit is de innerlijke zin van deze woorden, die in het geheel niet in de letterlijke zin verschijnt; en dergelijke verborgenheden komen nog meer uit in de historische gedeelten van het Woord dan in de profetische gedeelten, want de historische vermeldingen houden de aandacht dermate gevangen, dat men nauwelijks gelooft, dat er nog iets diepers in verscholen ligt, terwijl toch alles uitbeeldend is, en de woorden zelf overal aanduidend zijn; deze dingen klinken ongelooflijk, maar toch zijn zij waar, men zie de nrs. 1769-1772.