Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2905

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2905. Dat ‘honderd jaren en twintig jaren en zeven jaren’ de volheid daarvan betekenen, blijkt uit de betekenis van honderd, namelijk het volle, waarover in nr. 2636;

en van twintig of tweemaal tien, namelijk eveneens het volle, nr. 1988;

en van zeven, namelijk het heilige, nrs. 395, 433, 716, 881; dus het is de volheid of het einde van het heilige van de Kerk, welke hier wordt aangeduid. Dat alle getallen in het Woord dingen betekenen, zie de nrs. 482, 487, 647, 648, 755, 813, 1963, 1988, 2075, 2252.

De volheid daarvan, namelijk van de staten en tijden van de Kerk, betekent hun einde. Het is met de Kerk gesteld als met de leeftijden van de mens, waarvan de eerste de kindertijd is, de tweede het jongelingschap, de derde de volwassen leeftijd, de vierde de ouderdom; deze, namelijk de ouderdom wordt de volheid of het einde genoemd. Het is er ook mee gesteld als met de tijden en staten van het jaar, waarvan de eerste de lente is, de tweede de zomer, de derde de herfst en de vierde de winter en deze staat is het einde van het jaar; het is eveneens zo gesteld met de tijden en staten van de dag: de eerste is die van de dageraad, de tweede die van de middag, de derde die van de avond en de vierde die van de nacht en wanneer deze laatste staat daar is, is de volheid daar of het einde. Met deze voorbeelden worden in het Woord ook de staten van de Kerk vergeleken en daardoor aangeduid, want door tijden worden staten aangeduid, zie nrs. 2625, 2788, 2837. Het goede en ware bij hen die van de Kerk zijn, pleegt dus zo af te nemen; en wanneer er niet langer het goede en ware is, of zoals gezegd wordt, wanneer er geen geloof meer is, dat wil zeggen, geen naastenliefde, dan komt de Kerk tot haar ouderdom of tot haar winter of tot haar nacht; en haar tijd en staat wordt dan genoemd beslissing, voleinding en vervulling, zie nr.1857. Dat van de Heer gezegd werd, dat Hij in de wereld kwam in de volheid der tijden of toen de volheid daar was, betekent hetzelfde, want toen was er niet enig goeds meer, zelfs niet het natuurlijk goede en vandaar ook niet enig ware. Dit is het, wat in het bijzonder wordt aangeduid door hetgeen in dit vers staat.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #813

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

813. Dat dit het laatste tijdstip van de Oudste Kerk betekent, met vijftig en honderd het laatste en het eerste tijdstip, kan weliswaar uit het Woord niet zo bevestigd worden, als de meer eenvoudige getallen welke herhaaldelijk voorkomen, maar nochtans blijkt het uit het getal vijftien, waarover hierboven bij het 20ste vers werd gezegd, dat het zo weinig betekent, dat het nauwelijks iets is, dus geldt deze betekenis in nog meerdere mate voor het getal vijftig en honderd, dat uit vijftien is samengesteld, door vermenigvuldiging met tien, welk getal de overblijfselen aanduidt. De vermenigvuldiging van het weinige, het vierde of het tiende deel, geeft iets nog geringer tot uitkomst, tenslotte zo gering, dat het bijna niets is, vandaar dat het het einde of het laatste tijdstip is. Ditzelfde getal komt voor in het volgende, 8ste hoofdstuk, vers 3, waar staat ‘dat de wateren weerkeerden ten einde van vijftig en honderd dagen’, waar zij iets dergelijks betekenen. De getallen in het Woord zijn geheel los van de zin van de letter te verstaan; zij zijn, als eerder gezegd en aangetoond, slechts ingelast om aan de historische reeks een behoorlijke samenvoeging te geven; zo betekent het getal zeven overal waar het voorkomt, het heilige, geheel afgezien van de tijden en de maten, waaraan het gewoonlijk wordt toegevoegd, want de engelen, die de innerlijke zin van het Woord gewaarworden, weten hoegenaamd niets van tijden en maten, nog minder wat een bepaald getal is, en nochtans verstaan zij het Woord ten volle, wanneer het door de mens gelezen wordt. Vandaar kunnen zij, wanneer ergens een getal voorkomt, geenszins een voorstelling van een getal hebben, maar alleen van het door het getal aangeduide ding, en zo verstaan zij hier onder dit getal het laatste tijdstip van de Oudste kerk, en in het volgende hoofdstuk, vers 3, het eerste tijdstip van de Oude of de nieuwe Kerk. Vervolg over de hellen. Hier over de hellen van degenen die het leven in haat, in wraaknemingen en in wreedheden hebben doorgebracht.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #893

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

893. Vers 13. En het geschiedde in het eerste en zeshonderdste jaar, in het begin, op de eerste van de maand, dat de wateren droogden van boven de aarde, en Noach deed het dak van de ark af, en hij zag, en ziet, de aangezichten van de aardbodem waren gedroogd.

Het geschiedde in het eerste en zeshonderdste jaar betekent het laatste tijdstip; in het begin, op de eerste van de maand, betekent het eerste tijdstip; de wateren droogden van boven de aarde, betekent, dat de valsheden toen niet verschenen; en Noach deed het dak van de ark af, en zag, betekent, na de verwijdering van de valsheden, het licht van geloofswaarheden, welke hij erkende en waarin hij geloof had; en ziet, de aangezichten van de aardbodem waren gedroogd, betekent de wedergeboorte. Dat de woorden ‘het geschiedde in het eerste en het zeshonderdste jaar’, het laatste tijdstip betekenen, blijkt uit de betekenis van het getal zeshonderd waarover in het vorige hoofdstuk vers 6, nr. 737 werd gezegd, dat het het begin is, en hier het begin van de verzoeking; haar einde wordt door hetzelfde getal aangeduid, na verloop van een vol jaar, als stond er dat het geschiedde aan het eind van het jaar, vandaar ook dat er aan wordt toegevoegd ‘in het begin, op de eerste van de maand’, waarmee het eerste tijdstip wordt aangeduid. Een volledige periode wordt in het Woord of door een dag, of door een week, of door een maand, of door een jaar aangeduid, zelfs al was het er een van honderd of duizend jaren, zoals de dag in het eerste hoofdstuk van Genesis, waarmee de perioden van wedergeboorte van de mens van de Oudste Kerk zijn aangeduid, want dag en jaar betekenen in de innerlijke zin niets anders dan een tijd, en omdat zij de tijd betekenen, betekenen zij de staat; vandaar dat jaar hier en daar in het Woord voor tijd en staat genomen wordt, zoals bij Jesaja:

‘Om uit te roepen het jaar van het welbehagen van Jehovah, en de dag van de wraak van onze God; om alle treurigen te troosten’, (Jesaja 61:2);

waar sprake is van de Komst van de Heer.

Bij dezelfde:

‘De dag van de wraak is in Mijn hart, en het jaar van Mijn verlosten is gekomen’, (Jesaja : 63 : 4); waar ook dag en jaar voor tijd en staat staan.

Bij David:

‘God, Gij zijt Zelf God, en Uw jaren zullen niet geëindigd worden’, (Psalm 102:28);

jaren voor tijden, en dat voor God geen tijd bestaat. Op dezelfde wijze betekent hier het jaar, dat het jaar van de vloed was, geenszins het ene of het andere jaar, maar een niet door een zeker aantal jaren bepaalde tijd, en tevens een staat; men zie wat verder over de jaren is gezegd: nrs. 482, 487, 488 en 493.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl