Van Swedenborgs Werken

 

De Goddelijke Wijsheid #2

  
/ 12  
  

2. De Heer heeft de mens geschapen als een ontvanger van de liefde, die zijn wil is, en daaraan toegevoegd het receptakel van de wijsheid, dat zijn verstand is.

Aangezien twee dingen in de Heer zijn en uit Hem voortgaan, de liefde en de wijsheid, en aangezien de mens is geschapen om een gelijkenis en een beeld van Hem te zijn, een gelijkenis door de liefde en een beeld door de wijsheid, zijn daarom bij de mens twee receptakels geschapen, het ene voor de liefde, en het andere voor de wijsheid; het is het receptakel van de liefde dat de wil wordt genoemd, en het is het receptakel van de wijsheid dat het verstand wordt genoemd.

De mens weet dat die twee bij hem zijn; maar niet weet hij dat zij zo verbonden zijn als zij het zijn in de Heer, met dit verschil dat zij in de Heer het leven zijn, in de mens echter het receptakel van het leven.

Hoedanig de vormen er van zijn, kan niet worden geopenbaard, omdat het geestelijke vormen zijn, en de geestelijke dingen gaan het begrip te boven; het zijn vormen binnen de vormen, opklimmende tot de derde graad, ontelbaar, discreet, maar nochtans unaniem, en zij zijn elk afzonderlijk de receptakels van de liefde en de wijsheid.

De oorspronkelijke zijn in de hersenen, en daar de beginpunten en de hoofden van de vezels, door welke de strevingen en de krachten ervan tot alle dingen van het lichaam, de hogere en de lagere, neervloeien en in de zinzetels, in de beweegzenuwen, en in de overige functies van de voeding, van de melksapvorming, van de bloedvorming, van de afscheiding, van de uitzuivering, en van de voortteling, die aldus in de afzonderlijke dingen hun nutten stellen.

Nu deze dingen zijn vooraf gezonden, zal men zien: dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan.

En dat vanuit deze door het continue alle dingen van het lichaam, van het hoofd af tot de voetzolen toe, worden uitgeleid en voortgebracht; en dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat derhalve alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan, kan vaststaan uit de ondervinding, en bevestigd worden door de rede.

Uit de ondervinding: vanuit de eerste inzetten van de embryo’s in de baarmoeders na te zijn ontvangen, en eveneens vanuit de aanvang van de kuikens in de eieren na het broeien.

De eerste vormen zelf verschijnen niet aan het oog, maar wel de eerste voortbrengselen ervan, die het hoofd vormen; dat dit groter is in de aanvang, is bekend; en eveneens dat vanuit deze een weefsel wordt voortgebracht voor alle dingen in het lichaam; hieruit blijkt, dat die vormen de begin- punten zijn.

Uit de rede: dat alle schepping is uit de Heer als Zon, zijnde de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, en vanuit deze is de schepping van de mens.

De formering van het embryo en het kleine kindje in de baarmoeder is een evenbeeld van de schepping, en zij wordt de verwekking genoemd, omdat zij geschiedt door een overbrenger.

Daaruit volgt, dat de eerste vormen, vooral bij de mens, de receptakels zijn van de liefde en de wijsheid, en dat de schepping van de overige dingen die de mens maken, geschiedt door deze.

Bovendien, niet enige uitwerking ontstaat uit zich, maar uit een oorzaak eerder dan zij, welke de uitwerkende oorzaak wordt genoemd; en niet deze uit zich, maar uit de oorzaak die het einddoel wordt genoemd, waarin al het volgende is in streven en in idee.

In het streven in de Goddelijke Liefde, en in de idee in de Goddelijke Wijsheid, welke zijn het einddoel van de einddoelen; deze waarheid zal vanuit de volgende dingen vollediger vaststaan.

Vanuit die vormen worden door het continue alle dingen van het lichaam van het hoofd af tot aan de voetzolen toe uitgeleid en voortgebracht; wat ook kan vaststaan uit de ondervinding, en worden bevestigd door de rede.

Uit de ondervinding: dat vanuit die primitieve vormen de vezels worden uitgeleid tot de zintuigen van het aangezicht, die de ogen, de oren, de neusvleugels en de tong worden genoemd.

Voorts tot de beweegorganen van het ganse lichaam, welke de spieren worden genoemd; desgelijks tot alle georganiseerde ingewanden dienstig voor verschillende nutten in het lichaam; deze en gene dingen zijn alle louter samenweefsels uitvloeiende vanuit de vezels en de zenuwen vanuit de hersenen en vanuit het ruggenmerg; de bloedvaten zelf, waar vanuit tevens de samenweefsels geschieden, zijn ook afkomstig van de vezels daaruit.

Een ieder die in de anatomie ervaren is, kan zien dat rondom het cerebrum, voorts van binnen in het cerebrum, en in het cerebellum, en in het ruggenmerg bolletjes zijn, als het ware moleculen, corticale, en asachtige substanties en klieren genoemd; en dat alle vezels, welke er ook maar in de hersenen zijn, en alle zenuwen vanuit deze, welke er ook maar in het lichaam zijn, vanuit die bolletjes of substanties uitgaan en voortgaan; deze zijn de beginvormen vanuit welke alle dingen van het lichaam van het hoofd tot de voetzolen worden uitgeleid en voortgebracht.

Uit de rede:

Er kunnen geen vezels zonder oorsprongen bestaan; zodat de organische dingen van het lichaam, vanuit de verschillend samengevlochten vezels voortgebracht, de uitwerkingen zijn, die niet uit zichzelf kunnen leven, voelen en bewogen worden, maar vanuit hun oorsprongen door het continue.

Laten enkele voorbeelden als toelichting dienen.

Niet ziet het oog vanuit zich, maar door het continue vanuit het verstand.

Het verstand ziet door het oog, en eveneens beweegt dit ook het oog, en bepaalt het tot de objecten, en spant de blik in.

Het oor hoort niet oor vanuit zichzelf, maar door het continue vanuit het verstand; het verstand hoort door het oor, en bepaalt het eveneens, spitst het; en spant het in tot de geluiden.

Noch spreekt de tong vanuit zich, maar vanuit het denken van het verstand; het denken spreekt door de tong, en varieert de klanken, en verhoogt de modi ervan naar believen.

Desgelijks de spieren; zij worden niet bewogen uit zichzelf, maar de wil tezamen met het verstand beweegt deze, en drijft ze aan op hun wenk.

Uit deze dingen blijkt, dat niet iets in het lichaam voelt en wordt bewogen vanuit zich, maar vanuit hun oorsprongen, waarin het verstand en de wil zetelen, bijgevolg die in de mens de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn; voorts dat deze zijn de eerste vormen, en de organen, zowel de zins- als beweegorganen, zijn de vormen vanuit deze.

Volgens de formering immers geschiedt de invloed, die niet bestaat vanuit deze in gene, maar vanuit gene in deze.

De invloed immers vanuit gene in deze is de geestelijke invloed, en de invloed vanuit deze in gene is de natuurlijke invloed, welke ook de fysische wordt genoemd.

Dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat daarom alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Wat overeenstemming is, was tot dusver onbekend in de wereld, de oorzaak hiervan is dat het onbekend was wat het geestelijke is, en de overeenstemming is tussen het natuurlijke en het geestelijke.

Wanneer iets vanuit het geestelijke als de oorsprong en de oorzaak zichtbaar en bevattelijk wordt voor de zinnen, dan is er overeenstemming tussen deze.

Zulk een overeenstemming is er tussen de geestelijke en de natuurlijke dingen bij de mens; de geestelijke dingen zijn alle dingen die van de liefde en van de wijsheid van hem zijn, bijgevolg die van de wil en het verstand van hem zijn, en de natuurlijke dingen zijn alle dingen die van het lichaam van hem zijn.

Omdat deze dingen vanuit gene zijn ontstaan, en voortdurend ontstaan, dat is, blijven bestaan, zijn zij overeenstemmingen, en dus handelen zij één zoals doel, oorzaak en uitwerking; aldus handelt het aangezicht één met de aandoeningen van de animus, de spraak met het denken, en de handelingen van alle leden met de wil; eender de overige dingen.

De universele wet van de overeenstemmingen is dat het geestelijke zich aanpast aan het nut, dat het doel ervan is, en het nut door de warmte en het licht aanzet en modificeert, en dit door voorziene middelen bekleedt, totdat het een vorm wordt die het doel van dienst is.

En in deze vorm handelt het geestelijke het doel, het nut de oorzaak, en het natuurlijke de uitwerking.

In de geestelijke wereld echter is het substantiële in de plaats van het natuurlijke.

Zulke vormen zijn alle dingen die in de mens zijn.

Meer over de overeenstemming ziet men in het werk over de Hemel en de Hel 87-102, n. 103-115; en over de verschillende overeenstemmingen in de Hemelse Verborgenheden, en daar over de overeenstemming van het aangezicht en de gelaatstrekken met de aandoeningen van het gemoed, n. Hemelse Verborgenheden 1568, 2988, 2989, 3631, 4796, 4797, 4800, 5165, 5168, 5695, 9306; over de overeenstemming van het lichaam ten aanzien van de gebaren en handelingen met de verstandelijke dingen en de dingen van de wil, n. Hemelse Verborgenheden ccc2988, 3632, 4215; over de overeenstemming van de zinnen in het algemeen, n. 4318-4330; over de overeenstemming van de ogen en het gezicht ervan, n. 4403-4420; over de overeenstemming van de neusvleugels en de reuk, n. 4624-4634; over de overeenstemming van de oren en het gehoor, 4652 tot n. 4660; over de overeenstemming van de tong en de smaak, n. 4791-4805; over de overeenstemming van de handen, de armen, de schouders, en de voeten, n. 4931-4953; over de overeenstemming van de lenden en de geslachtsdelen, n. 5050-5062; over de overeenstemming van de innerlijke ingewanden van het lichaam, in het bijzonder van de maag, de tijmklier, het melksapblaasje en de melksapbuis, n. 5171-5189; over de overeenstemming van de milt, n. 9698; over de overeenstemming van het buikvlies, de nieren, en de blaas n. 5377-5396; over de overeenstemming van de huid en de beenderen, n. 5552-5573; over de overeenstemming van het zwaardvormige kraakbeen, n. 9236; over de overeen stemming van het geheugen van de abstracte dingen, n. 6808; over de overeenstemming van het geheugen van de stoffelijke dingen, n. 7253; over de overeenstemming van de hemel met de mens, n. 911, 1900, 1928, 2996, 2998, 3624, 3636-3643, 3741-3745, 3884, 4041, 4279, 4523, 4524, 4625, 6013, 6057, 9279, 9632; dat de wetenschap van de overeenstemmingen bij de ouden de wetenschap der wetenschappen was, vooral bij de oosterlingen, maar dat zij heden ten dage in vergetelheid is geraakt, n. 3021, 3419, 3472-3485, 4280, 4749, 4844, 4964, 4965, 5702, 6004, 6692, 7097, 7729, 7779, 9391, 10252, 10407; dat zonder de wetenschap der overeenstemmingen het Woord niet wordt verstaan, n. 2870-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3472-3485, 8615, 10687; dat alle dingen die in de hemelen verschijnen, overeenstemmingen zijn, n. 1521, 1532, 1619-1625, 1807, 1809, 1971, 1974, 1977, 1980, 1981, 2299, 2601, 3213-3226, 3348, 3350, 3475, 3485, 3745, 9481, 9575, 9576, 9577; dat alle dingen die in de natuurlijke wereld en in haar drie rijken zijn, overeenstemmen met alle dingen die in de geestelijke wereld zijn, n. 1632, 1881, 2758, 2890-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3483, 3624-3649, 4044, 4053, 4116, 4366, 4939, 5116, 5377, 5428, 5477, 8211, 9280.

Behalve deze dingen is in de Hemelse Verborgenheden gehandeld over de overeenstemming van de natuurlijken zin van het Woord, zijnde de zin van de letter ervan, met de geestelijke dingen die van de liefde en de wijsheid zijn in de hemelen uit de Heer, welke de inwendige zin ervan maken; welke overeenstemming men ook bevestigd ziet in de Leer van Nova Hierosolyma over de Gewijde Schrift 5-26, en verder n. 27-69. Opdat men een idee kan hebben van de overeenstemming van de wil en het verstand, raadplege men ook de dingen die staan in n. 366 en Apocalyps Ontvouwd ccc367 van de ‘Apocalyps Ontvouwd’.

  
/ 12  
  

Nederlandse tekst door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

Van Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #9280

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

9280. ‘Propterea ut requiescat bos tuus et asinum tuus’: quod significet tranquillum pacis bonis et veris externis simul, constat ex significatione ‘requiescere’ cum de die septimo seu sabbato, quod sit tranquillum pacis, ut nunc 1 supra n. 9279, et ex significatione ‘bovis’ quod sit bonum externum, et ‘asini’ quod sit verum externum, de qua n. 2781, 9135, 9255; quod ‘bestiae’ significaverint affectiones et inclinationes quales homo communes habet cum illi, videatur n. 45, 46, 142, 143, 246, 714, 715, 776, 2179, 2180, 2781, 3218, 3519, 5198, 5913, 2 8937, 9090, 9135, et quod in sacrificiis adhibitae fuerint, secundum significationem, n. 1823, 2180, 2805, 2807, 2830, 3 3519; et quod omnia quae in mundo, in tribus ejus regnis 4 , repraesentativa fuerint 5 spiritualium et caelestium regni Domini, n. 1632, 1111881, 2758, 2987-3003, 3212-3227, 3483, 3624-3649, 4939, 5116, 5427, 5428, 5477, 8211; et quod omnium correspondentiae sint, n. 2987-3003, 3213-3226, 3337-3352, 3472-3485, 3624-3649, 3745-3750, 3883-3896, 4039-4055, 4218-4228, 4318-4331, 4403-4420, 4523-4533, 4622-4634, 4652-4660, 4791- 6 4806, 4931-4952, 5050-5062, 5171-5189, 5377-5396, 5552-5572, 5711-5727, 8615.

[2] Haec in unum collata sunt ut inde videri possit quod non solum omnes bestiae sed etiam omnia quae in mundo correspondeant, et secundum correspondentias repraesentent et significent spiritualia et caelestia, ac in supremo sensu Divina quae Domini; et inde quales fuerunt 7 antiquae Ecclesiae, quae Ecclesiae repraesentativae dictae sunt, quod nempe in singulis earum ritibus sacris repraesentata fuerint quae Domini et regni Ipsius sunt, ita quae amoris et fidei in Ipsum, et quod tunc caelum cum homine Ecclesiae per talia conjunctum fuerit, interna enim sistebantur in caelo; Verbum Domini ob illum finem etiam datum est, nam in illo omnia et singula usque ad minimam iotam correspondent et significant; inde per solum Verbum est nexus caeli cum homine.

[3] Quod ita sit, nemo hodie novit; quapropter homo naturalis cum legit Verbum et quaerit ubinam Divinum inibi latet, et cum non invenit illud in littera ob stilum vulgarem, incipit primum vilipendere illud et dein negare quod ab ipso Divino dictatum sit 8 , et per caelum ad hominem demissum; nescit enim quod Verbum sit Divinum ex sensu spirituali, qui non apparet in littera, sed usque litterae inest, et quod ille sensus sistatur in caelo cum homo sancte legit illud, et quod in illo sensu agatur de Domino et de Ipsius regno; haec Divina sunt ex quibus Verbum est Divinum et per quae sanctitas influit per caelum ex Domino 9 usque in sensum litteralem, inque ipsam litteram 10 ; sed quamdiu homo non scit quid correspondentia, et quamdiu homo amat mundum prae caelo, et se prae Domino, non vult illa scire nec capere; cum tamen inde omnis intelligentia antiqua fuit, et quoque inde sapientia angelica est; arcana mystica, quae plures divinatores in Verbo vane indagare sategerunt, inibi solum latent.

Voetnoten:

1. mox

2. The editors of the third Latin edition made a minor correction here. For details, see the end of the appropriate volume of that edition.

3. The editors of the third Latin edition made a minor correction here. For details, see the end of the appropriate volume of that edition.

4. The Manuscript inserts sunt.

5. sint

6. The editors of the third Latin edition made a minor correction here. For details, see the end of the appropriate volume of that edition.

7. The following two (or in some cases more) words are transposed in the Manuscript.

8. The Manuscript places this after demissum.

9. The Manuscript inserts etiam.

10. ipsaque litera

  
/ 10837  
  

This is the Third Latin Edition, published by the Swedenborg Society, in London, between 1949 and 1973.

Van Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #2180

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2180. Quod ‘accepit filium bovis tenerum et bonum’ significet caeleste naturale quod rationale sibi adscivit ut perceptioni ex Divina se conjungeret, constat ex significatione ‘juvenci’ seu ‘filii bovis’ in Verbo quod sit bonum naturale, et quia agitur de Rationali Domini, dicitur ‘tener’ ex caelesti spirituali seu boni vero, ac ‘bonus’ ex ipsa caelesti seu ipso bono; in rationali genuino est affectio veri et est affectio boni, sed primarium ejus est affectio veri, ut prius n. 2072 ostensum, inde ‘tenerum’ praemittitur; at usque utrumque dicitur: ut solitum est in Verbo, propter conjugium veri et boni, de quo supra n. 2173.

[2] Quod ‘juvencus seu filius bovis’ significet caeleste naturale; seu quod idem est, bonum naturale, imprimis constare potest a sacrificiis, quae praecipua repraesentativa cultus Ecclesiae Hebraeae et postea Judaicae fuerunt; sacrificia illorum fiebant vel ex armento vel ex grege, ita ex varii generis animalibus quae munda fuerunt, ut es bovibus, juvencis, hircis, ovibus, arietibus, capris, haedis, et agnis, praeter a turturibus et pullis columbarum: omnia illa significabant interna cultus, hoc est, caelestia et spiritualia, n. 2165, 2177, et quidem illa quae de armento, caelestia naturalia, et quae de grege, caelestia rationalia; illa et haec, nempe naturalia et rationalia quia interiora magis et magis sunt ac varia, ideo tot genera ac tot species illorum animalium in sacrificiis adhibebantur; quod etiam inde constare potest quod praescriptum, ut in holocaustis, tum in sacrificiis diversi generis, ut in quotidianis, sabbatorum et festorum, in voluntariis, eucharisticis et votivis, expiatoriis reatus et peccati, tum in purificatoriis et mundatoriis ut et in inauguratoriis, quaenam animalia offerrentur et quod expresse nominata sint, tum quot illorum, in unoquovis genere sacrificii; quod nusquam factum nisi unumquodvis aliquid peculiare significavisset, ut manifeste patet ab illis locis ubi de sacrificiis agitur, ut Exod. xxix; Lev. i; iii; iv; ix; xvi; xxiii; Num. vii; viii; xv; xxix; quid autem 1 unumquodvis significavit, non hujus loci est exponere; similiter se habet apud Prophetas, ubi nominantur; ex illis constare potest quod juvenci 2 significaverint caelestia naturalia;

[3] quod non alia quam caelestia significata sint, constare potest etiam ex cherubis visis Ezechieli, et ex animalibus coram throno visis Johanni: de cherubis ita propheta, Similitudo facierum illorum, facies hominis, et facies leonis, ad dextram quatuor illis, et facies bovis ad sinistram quatuor illis, ac facies aquilae quatuor illis, Ezech. 1:10;

de quatuor animalibus coram throno, ita Johannes, Circa thronum quatuor animalia, primum animal simile leoni, alterum animal simile juvenco, tertium animal habens faciem sicut homo, quartum animal simile aquilae volanti; ... dicentia, Sanctus, sanctus, sanctus Dominus Deus, Omnipotens, Qui erat, et Qui est, et Qui venturus, Apoc. 4:7, 8;

quod per ‘cherubos’ et per ‘animalia illa’ repraesentata sint sancta unusquisque videre potest, ita quoque per boves et juvencos 3 ibi similiter quae in prophetia Mosis de Josepho, de quo ita, Veniat capiti Josephi et vertici naziraei fratrum illius: primogenito bovis ejus, honos illi, et cornua monocerotis cornua ejus, his populos feriet una, ad fines terrae, Deut. 33:16, 17;

haec nulli intelligibilia forent nisi sciatur quid in sensu interno significat bos, monoceros, cornua, et plura.

[4] Quod in genere sacrificia attinet, fuerunt quidem mandata per Mosen populo Israelitico; sed Antiquissima Ecclesia quae ante diluvium, nusquam aliquid novit de sacrificiis, nec in mentem eorum usquam venit ut per mactationes animalium colerent Dominum; Antiqua Ecclesia quae post diluvium, etiam ignoravit; haec quidem in repraesentativis fuit sed non in sacrificiis; verum primum instituta sunt in Ecclesia sequente qua Hebraea dicta, ac inde emanavit ad gentes, inde etiam a Abrahamum, Isacum, et Jacobum, et sic ad hujus posteros; quo gentes in cultu sacrificiorum fuerint, ostensum est n. 1343, et quo Jacobi posteri antequam egressi Aegypto, ita antequam sacrificia per Mosen super monte Sinai mandata, constare potest ex Exod. 5:3; 10:25, 27; 18:12; 24:4, 5;

[5] imprimis ex idololatrico illorum coram vitulo aureo, de quo ita apud Mosen,

Aharon aedificavit altare coram vitulo, et proclamavit Aharon, et dixit, Festum Jehovae cras; et surrexerunt mane a crastino, e obtulerunt holocausta, et adduxerunt pacifica; et sedit populus ad edendum et bibendum, et surrexerunt ad ludendum, Exod. 32:5, 6;

et hoc factum cum Moses fuit super monte Sinai, ac ita antequam mandatum ad eos pervenit de altari et sacrificiis; quod mandatum idcirco venit, quia cultus sacrificiorum apud eos, sicut apud gentiles, in idololatricum versus erat, a quo cultu non 4 removeri potuerunt quia principale sanctum in illo posuerunt, et quod ut sanctum semel implantatum est, ab infantia, magis a patribus, et sic irradicatum, hoc nisi sit contra ipsum ordinem, Dominus nusquam frangit, sed flectit illa causa fuit quod praescriptum fuerit ut ita instituerentur, sicut in libris Mosis legitur;

[6] quod sacrificia nusquam accepta fuerint Jehovae ita quod modo permissa et tolerata ob causam de qua dictum, patet manifeste apud Prophetas; de illis ita apud Jeremiam,

Dixit Jehovah Zebaoth, Deus Israelis, Holocausta vestra addite supra sacrificia vestra, et comedite carnem; non locutus sum cum patribus vestris, et non praecepi eis in die quo eduxi eos e terra Aegypti, super verbis holocausti et sacrificii; sed verbum hoc praecepi iis, dicendo, Oboedite voci Meae, et ero vobis in Deum, 5 7:21-23:

apud Davidem,

Jehovah, sacrificium et munus non voluisti, ... holocaustum et sacrificia peccati non petiisti, facere voluntatem Tuam, Deus mi desideravi, Ps. 40:7, 9 [KJV Ps. 40:6,8]:

apud eundem,

Non delectaris sacrificio ut dem, holocaustum non acceptas; sacrificia Dei, spiritus contritus, Ps. 51:18, 19 [KJV Ps. 51:16, 17]:

apud eundem,

Non accipiam e domo tua juvencum, e caulis tuis hircos, sacrifica Deo confessionem, Ps. 50:9, 14 6 ; 21, 22; 116:17; Deut. 23:19:

apud Hoscheam,

Misericordiam volo, et non sacrificium, et cognitionem 7 Dei prae holocaustis, 6:6:

Samuel ad Schaulem, Num complacentia Jehovae in holocaustis et sacrificiis? ecce obtemperare prae sacrificio bonum, oboedientia 8 prae adipe arietum, 1 Sam. 15:22:

apud Micham, In quo praeveniam Jehovam? incurvabo me Deo excelsi? num praeveniam Ipsum holocaustis, vitulis filiis anni, num complacebit Jehovah in millibus arietum, in myriadibus rivorum olei?... indicavit tibi, homo, quid bonum, et quid Jehovah requirens a te, tantum facere judicium, et amare misericordiam, et humiliare se, ambulando cum Deo tuo? 6:6-8.

[7] Inde nunc patet quod sacrificia non mandata sint sed permissa, tum quod in sacrificiis nihil aliud spectatum quam internum; et quod internum fuerit, non autem externam, quod placuit; quare etiam Dominus illa abrogavit; sicut etiam 9 praedictum per Danielem his verbis, In medio septimanae cessare faciet sacrIficium et oblationem, 9:27,

ubi de Adventu Domini, videantur quae de illis dicta sunt in Parte Prima, n. 922, 10 923, 1128, 1823. Quod attinet ‘filium bovis’ quem Abraham pro tribus viris fecit seu paravit, similiter se habuit ac cum illo in sacrificiis; quod similia significaverit, etiam inde constare potest quod dixerit ad Sarah ut ‘acciperet tria sata similaginis’; de similagine ad unum juvencum, ita apud Mosen,

Cum venerint in terram; cum feceris filium bovis holocaustum aut sacrificium, nuncupando votum, aut pacifica Jehovae, 11 offeres super filium bovis minham de similagine tres decimas mixtas oleo, Numeri 8, 9;

ubi similiter ‘tria’, hic tres decimae, ibi tria sata; at vero ad arietem modo duae decimae, ad agnum decima 12 , ibid. 13 15:4-6.

Voetnoten:

1. The following two (or in some cases more) words are transposed in the Manuscript.

2. The Manuscript inserts boves et.

3. The Manuscript inserts per.

4. The Manuscript has nec.

5. The editors of the third Latin edition made a minor correction here. For details, see the end of the appropriate volume of that edition.

6. The editors of the third Latin edition made a minor correction here. For details, see the end of the appropriate volume of that edition.

7. cognitiones in the First Latin Edition

8. The Manuscript has obedire.

9. The Manuscript has quoque.

10. The following word or phrase appears in the first edition but not in the Manuscript.

11. The Manuscript inserts et.

12. The Manuscript inserts una.

13. The editors of the third Latin edition made a minor correction here. For details, see the end of the appropriate volume of that edition.

  
/ 10837  
  

This is the Third Latin Edition, published by the Swedenborg Society, in London, between 1949 and 1973.