Van Swedenborgs Werken

 

De Goddelijke Wijsheid #2

  
/ 12  
  

2. De Heer heeft de mens geschapen als een ontvanger van de liefde, die zijn wil is, en daaraan toegevoegd het receptakel van de wijsheid, dat zijn verstand is.

Aangezien twee dingen in de Heer zijn en uit Hem voortgaan, de liefde en de wijsheid, en aangezien de mens is geschapen om een gelijkenis en een beeld van Hem te zijn, een gelijkenis door de liefde en een beeld door de wijsheid, zijn daarom bij de mens twee receptakels geschapen, het ene voor de liefde, en het andere voor de wijsheid; het is het receptakel van de liefde dat de wil wordt genoemd, en het is het receptakel van de wijsheid dat het verstand wordt genoemd.

De mens weet dat die twee bij hem zijn; maar niet weet hij dat zij zo verbonden zijn als zij het zijn in de Heer, met dit verschil dat zij in de Heer het leven zijn, in de mens echter het receptakel van het leven.

Hoedanig de vormen er van zijn, kan niet worden geopenbaard, omdat het geestelijke vormen zijn, en de geestelijke dingen gaan het begrip te boven; het zijn vormen binnen de vormen, opklimmende tot de derde graad, ontelbaar, discreet, maar nochtans unaniem, en zij zijn elk afzonderlijk de receptakels van de liefde en de wijsheid.

De oorspronkelijke zijn in de hersenen, en daar de beginpunten en de hoofden van de vezels, door welke de strevingen en de krachten ervan tot alle dingen van het lichaam, de hogere en de lagere, neervloeien en in de zinzetels, in de beweegzenuwen, en in de overige functies van de voeding, van de melksapvorming, van de bloedvorming, van de afscheiding, van de uitzuivering, en van de voortteling, die aldus in de afzonderlijke dingen hun nutten stellen.

Nu deze dingen zijn vooraf gezonden, zal men zien: dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan.

En dat vanuit deze door het continue alle dingen van het lichaam, van het hoofd af tot de voetzolen toe, worden uitgeleid en voortgebracht; en dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat derhalve alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan, kan vaststaan uit de ondervinding, en bevestigd worden door de rede.

Uit de ondervinding: vanuit de eerste inzetten van de embryo’s in de baarmoeders na te zijn ontvangen, en eveneens vanuit de aanvang van de kuikens in de eieren na het broeien.

De eerste vormen zelf verschijnen niet aan het oog, maar wel de eerste voortbrengselen ervan, die het hoofd vormen; dat dit groter is in de aanvang, is bekend; en eveneens dat vanuit deze een weefsel wordt voortgebracht voor alle dingen in het lichaam; hieruit blijkt, dat die vormen de begin- punten zijn.

Uit de rede: dat alle schepping is uit de Heer als Zon, zijnde de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, en vanuit deze is de schepping van de mens.

De formering van het embryo en het kleine kindje in de baarmoeder is een evenbeeld van de schepping, en zij wordt de verwekking genoemd, omdat zij geschiedt door een overbrenger.

Daaruit volgt, dat de eerste vormen, vooral bij de mens, de receptakels zijn van de liefde en de wijsheid, en dat de schepping van de overige dingen die de mens maken, geschiedt door deze.

Bovendien, niet enige uitwerking ontstaat uit zich, maar uit een oorzaak eerder dan zij, welke de uitwerkende oorzaak wordt genoemd; en niet deze uit zich, maar uit de oorzaak die het einddoel wordt genoemd, waarin al het volgende is in streven en in idee.

In het streven in de Goddelijke Liefde, en in de idee in de Goddelijke Wijsheid, welke zijn het einddoel van de einddoelen; deze waarheid zal vanuit de volgende dingen vollediger vaststaan.

Vanuit die vormen worden door het continue alle dingen van het lichaam van het hoofd af tot aan de voetzolen toe uitgeleid en voortgebracht; wat ook kan vaststaan uit de ondervinding, en worden bevestigd door de rede.

Uit de ondervinding: dat vanuit die primitieve vormen de vezels worden uitgeleid tot de zintuigen van het aangezicht, die de ogen, de oren, de neusvleugels en de tong worden genoemd.

Voorts tot de beweegorganen van het ganse lichaam, welke de spieren worden genoemd; desgelijks tot alle georganiseerde ingewanden dienstig voor verschillende nutten in het lichaam; deze en gene dingen zijn alle louter samenweefsels uitvloeiende vanuit de vezels en de zenuwen vanuit de hersenen en vanuit het ruggenmerg; de bloedvaten zelf, waar vanuit tevens de samenweefsels geschieden, zijn ook afkomstig van de vezels daaruit.

Een ieder die in de anatomie ervaren is, kan zien dat rondom het cerebrum, voorts van binnen in het cerebrum, en in het cerebellum, en in het ruggenmerg bolletjes zijn, als het ware moleculen, corticale, en asachtige substanties en klieren genoemd; en dat alle vezels, welke er ook maar in de hersenen zijn, en alle zenuwen vanuit deze, welke er ook maar in het lichaam zijn, vanuit die bolletjes of substanties uitgaan en voortgaan; deze zijn de beginvormen vanuit welke alle dingen van het lichaam van het hoofd tot de voetzolen worden uitgeleid en voortgebracht.

Uit de rede:

Er kunnen geen vezels zonder oorsprongen bestaan; zodat de organische dingen van het lichaam, vanuit de verschillend samengevlochten vezels voortgebracht, de uitwerkingen zijn, die niet uit zichzelf kunnen leven, voelen en bewogen worden, maar vanuit hun oorsprongen door het continue.

Laten enkele voorbeelden als toelichting dienen.

Niet ziet het oog vanuit zich, maar door het continue vanuit het verstand.

Het verstand ziet door het oog, en eveneens beweegt dit ook het oog, en bepaalt het tot de objecten, en spant de blik in.

Het oor hoort niet oor vanuit zichzelf, maar door het continue vanuit het verstand; het verstand hoort door het oor, en bepaalt het eveneens, spitst het; en spant het in tot de geluiden.

Noch spreekt de tong vanuit zich, maar vanuit het denken van het verstand; het denken spreekt door de tong, en varieert de klanken, en verhoogt de modi ervan naar believen.

Desgelijks de spieren; zij worden niet bewogen uit zichzelf, maar de wil tezamen met het verstand beweegt deze, en drijft ze aan op hun wenk.

Uit deze dingen blijkt, dat niet iets in het lichaam voelt en wordt bewogen vanuit zich, maar vanuit hun oorsprongen, waarin het verstand en de wil zetelen, bijgevolg die in de mens de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn; voorts dat deze zijn de eerste vormen, en de organen, zowel de zins- als beweegorganen, zijn de vormen vanuit deze.

Volgens de formering immers geschiedt de invloed, die niet bestaat vanuit deze in gene, maar vanuit gene in deze.

De invloed immers vanuit gene in deze is de geestelijke invloed, en de invloed vanuit deze in gene is de natuurlijke invloed, welke ook de fysische wordt genoemd.

Dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat daarom alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Wat overeenstemming is, was tot dusver onbekend in de wereld, de oorzaak hiervan is dat het onbekend was wat het geestelijke is, en de overeenstemming is tussen het natuurlijke en het geestelijke.

Wanneer iets vanuit het geestelijke als de oorsprong en de oorzaak zichtbaar en bevattelijk wordt voor de zinnen, dan is er overeenstemming tussen deze.

Zulk een overeenstemming is er tussen de geestelijke en de natuurlijke dingen bij de mens; de geestelijke dingen zijn alle dingen die van de liefde en van de wijsheid van hem zijn, bijgevolg die van de wil en het verstand van hem zijn, en de natuurlijke dingen zijn alle dingen die van het lichaam van hem zijn.

Omdat deze dingen vanuit gene zijn ontstaan, en voortdurend ontstaan, dat is, blijven bestaan, zijn zij overeenstemmingen, en dus handelen zij één zoals doel, oorzaak en uitwerking; aldus handelt het aangezicht één met de aandoeningen van de animus, de spraak met het denken, en de handelingen van alle leden met de wil; eender de overige dingen.

De universele wet van de overeenstemmingen is dat het geestelijke zich aanpast aan het nut, dat het doel ervan is, en het nut door de warmte en het licht aanzet en modificeert, en dit door voorziene middelen bekleedt, totdat het een vorm wordt die het doel van dienst is.

En in deze vorm handelt het geestelijke het doel, het nut de oorzaak, en het natuurlijke de uitwerking.

In de geestelijke wereld echter is het substantiële in de plaats van het natuurlijke.

Zulke vormen zijn alle dingen die in de mens zijn.

Meer over de overeenstemming ziet men in het werk over de Hemel en de Hel 87-102, n. 103-115; en over de verschillende overeenstemmingen in de Hemelse Verborgenheden, en daar over de overeenstemming van het aangezicht en de gelaatstrekken met de aandoeningen van het gemoed, n. Hemelse Verborgenheden 1568, 2988, 2989, 3631, 4796, 4797, 4800, 5165, 5168, 5695, 9306; over de overeenstemming van het lichaam ten aanzien van de gebaren en handelingen met de verstandelijke dingen en de dingen van de wil, n. Hemelse Verborgenheden ccc2988, 3632, 4215; over de overeenstemming van de zinnen in het algemeen, n. 4318-4330; over de overeenstemming van de ogen en het gezicht ervan, n. 4403-4420; over de overeenstemming van de neusvleugels en de reuk, n. 4624-4634; over de overeenstemming van de oren en het gehoor, 4652 tot n. 4660; over de overeenstemming van de tong en de smaak, n. 4791-4805; over de overeenstemming van de handen, de armen, de schouders, en de voeten, n. 4931-4953; over de overeenstemming van de lenden en de geslachtsdelen, n. 5050-5062; over de overeenstemming van de innerlijke ingewanden van het lichaam, in het bijzonder van de maag, de tijmklier, het melksapblaasje en de melksapbuis, n. 5171-5189; over de overeenstemming van de milt, n. 9698; over de overeenstemming van het buikvlies, de nieren, en de blaas n. 5377-5396; over de overeenstemming van de huid en de beenderen, n. 5552-5573; over de overeenstemming van het zwaardvormige kraakbeen, n. 9236; over de overeen stemming van het geheugen van de abstracte dingen, n. 6808; over de overeenstemming van het geheugen van de stoffelijke dingen, n. 7253; over de overeenstemming van de hemel met de mens, n. 911, 1900, 1928, 2996, 2998, 3624, 3636-3643, 3741-3745, 3884, 4041, 4279, 4523, 4524, 4625, 6013, 6057, 9279, 9632; dat de wetenschap van de overeenstemmingen bij de ouden de wetenschap der wetenschappen was, vooral bij de oosterlingen, maar dat zij heden ten dage in vergetelheid is geraakt, n. 3021, 3419, 3472-3485, 4280, 4749, 4844, 4964, 4965, 5702, 6004, 6692, 7097, 7729, 7779, 9391, 10252, 10407; dat zonder de wetenschap der overeenstemmingen het Woord niet wordt verstaan, n. 2870-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3472-3485, 8615, 10687; dat alle dingen die in de hemelen verschijnen, overeenstemmingen zijn, n. 1521, 1532, 1619-1625, 1807, 1809, 1971, 1974, 1977, 1980, 1981, 2299, 2601, 3213-3226, 3348, 3350, 3475, 3485, 3745, 9481, 9575, 9576, 9577; dat alle dingen die in de natuurlijke wereld en in haar drie rijken zijn, overeenstemmen met alle dingen die in de geestelijke wereld zijn, n. 1632, 1881, 2758, 2890-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3483, 3624-3649, 4044, 4053, 4116, 4366, 4939, 5116, 5377, 5428, 5477, 8211, 9280.

Behalve deze dingen is in de Hemelse Verborgenheden gehandeld over de overeenstemming van de natuurlijken zin van het Woord, zijnde de zin van de letter ervan, met de geestelijke dingen die van de liefde en de wijsheid zijn in de hemelen uit de Heer, welke de inwendige zin ervan maken; welke overeenstemming men ook bevestigd ziet in de Leer van Nova Hierosolyma over de Gewijde Schrift 5-26, en verder n. 27-69. Opdat men een idee kan hebben van de overeenstemming van de wil en het verstand, raadplege men ook de dingen die staan in n. 366 en Apocalyps Ontvouwd ccc367 van de ‘Apocalyps Ontvouwd’.

  
/ 12  
  

Nederlandse tekst door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

Van Swedenborgs Werken

 

Arcana Coelestia #3213

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3213. Continuatio de Repraesentationibus et Correspondentiis.

In mundo spirituum innumerabilia et paene continua existunt repraesentativa, quae sunt rerum spiritualium et caelestium formae, non absimiles illis quae in mundo: unde illa, ex diuturno cum spiritibus et 1 angelis commercio scire datum; influunt e caelo, et ex angelorum ibi ideis et loquelis; angelorum enim ideae ac inde loquelae, cum delabuntur ad spiritus, sistuntur repraesentative diversimode; spiritus probi ex illis scire possunt quid angeli inter se loquuntur, nam intus in repraesentativis est angelicum, quod quia afficiens est, percipitur, etiam quoad quale. Angelicae ideae et loquelae non aliter possunt sisti coram spiritibus, nam idea angelica indefinita continet prae idea spiritus, quae nisi formaretur ac sisteretur repraesentative, et sic visualiter per imagines, spiritus 2 illa vix quicquam intelligeret, nam pleraque sunt ineffabilia; at cum repraesentantur per formas, tunc fiunt 3 spiritibus comprehensibilia quoad communiora; et quod mirabile, in illis quae repraesentantur, ne quidem minimum est quod non exprimit aliquid spirituale et caeleste quod est in idea angelicae societatis, e qua repraesentativum defluit.

Voetnoten:

1. The Manuscript inserts cum.

2. The following two (or in some cases more) words are transposed in the Manuscript.

3. The Manuscript has illis

  
/ 10837  
  

This is the Third Latin Edition, published by the Swedenborg Society, in London, between 1949 and 1973.

Van Swedenborgs Werken

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3021

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

3021. Dat de woorden ‘leg, ik bid u, uw hand onder mijn dij’ de verplichting daarvan betekenen ten aanzien van het vermogen tot het goede van de echtelijke liefde, blijkt uit de betekenis van de hand, namelijk de macht, zie nr. 878;

en uit de betekenis van de dij, namelijk het goede van de echtelijke liefde, waarover hierna. Dat het de verplichting tot dat vermogen is, blijkt hieruit, dat zij die tot iets in verband met de echtelijke liefde verplicht werden, volgens een oud gebruik de hand legden onder de dij van hem, aan wie zij verplicht werden en zo werden zij door hem onder ede gesteld, en dit met als oorzaak hiervan, dat de dij de echtelijke liefde betekende en de hand de macht of voor zoveel mogelijk. Want alle delen van het menselijk lichaam stemmen overeen met geestelijke en hemelse dingen in de Grootste Mens, die de hemel is, zoals in de nrs. 2996, 2998 is aangetoond en in wat volgt nog meer zal worden aangetoond door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer. De dijen zelf met de lendenen stemmen overeen met de echtelijke liefde. Deze zaken waren de Oudsten bekend en daarom hadden zij vele gebruiken die hierop berustten, onder meer ook dit, dat zij de hand onder de dij legden, wanneer zij tot iets goeds van de echtelijke liefde verplicht werden. De erkentenis van dergelijke dingen, welke bij de Oudsten in de hoogste achting stond en tot de voornaamste zaken van hun wetenschap en inzicht behoorde, is heden ten dage geheel en al verloren gegaan, en wel dermate, dat men zelfs niet eens meer weet, dat er enige overeenstemming bestaat, en vandaar zal het wellicht verwondering wekken, dat dergelijke dingen door dit gebruik worden aangeduid. Omdat hier wordt gehandeld over de verloving van de zoon Izaäk met iemand uit de familie van Abraham en aan de oudste knecht werd gezegd, deze opdracht uit te voeren, komt hier dit gebruik voor. Dat de dij de echtelijke liefde betekent, zoals gezegd vanwege de overeenstemming, kan ook uit andere plaatsen in het Woord blijken, zoals uit het voorgeschreven geding, wanneer een vrouw door haar man van echtbreuk beschuldigd werd, bij Mozes:

‘De priester zal de vrouw met de eed der vervloeking beëdigen en de priester zal tot de vrouw zeggen: Jehovah zette u tot een vloek en tot een eed in het midden van uw volk, wanneer Jehovah uw dij vervallende en uw buik zwellende maakt. Als hij haar het water te drinken zal hebben gegeven en het zal geschieden, indien zij bevlekt geworden is en tegen haar man door overtreding overtreden heeft en de wateren die vervloekt zijn, zullen in haar komen tot bitterheid en haar buik zal zwellen en haar dij vervallen; en de vrouw zal in het midden van haar volk tot een vloek zijn’, (Numeri 5:21, 27). Dat de dij vervallen zal, betekent het boze van de echtelijke liefde of de echtbreuk. De overige bijzonderheden die in dit rechtsgeding vermeld worden, betekenen elk afzonderlijk bepaalde dingen, zodat er niet het minste is, dat niet iets insluit, hoezeer de mens, die zonder voorstelling van het heilige het Woord leest, ook verwonderd zal zijn, waarom er dergelijke dingen in voorkomen. Vanwege de betekenis van de dij, namelijk het goede van de echtelijke liefde, wordt soms gesproken van ‘voortgegaan uit de dij’, zoals over Jakob:

‘Wees vruchtbaar en vermenigvuldig; een natie en een hoop van natiën zal uit u worden; en koningen zullen uit uw dijen uitgaan’, (Genesis 35:11) en elders:

‘Alle ziel, komende tot Jakob tot Egypte, uit zijn dij voortgegaan’, (Genesis 46:26; Exodus 1:5);

en over Gideon: ’Gideon had zeventig zonen, uit zijn dij voortgegaan’, (Richteren 8:30). En daar dijen, heupen, lendenen de dingen betekenen die tot de echtelijke liefde behoren, betekenen ze ook de dingen die van de liefde en van de naastenliefde zijn, omdat de echtelijke liefde de fundamentele liefde van alle liefden is, zie de nrs. 686, 2733, 2737, 2738, 2739; want alle liefden zijn uit dezelfde oorsprong, namelijk uit het hemelse huwelijk, te weten dat huwelijk van het goede en het ware, zie de nrs. 2727-2759.

Dat de dij het goede van de hemelse liefde betekent en het goede van de geestelijke liefde, kan blijken uit de volgende plaatsen, bij Johannes:

‘Hij, die op het witte paard zat, had op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heren’, (Openbaring 19:16). Dat Hij, die op het witte paard zat, het Woord is, dus de Heer, die het Woord is, zie de nrs. 2760-2762;

dat het kleed het Goddelijk Ware is, nr. 2576; daarom wordt Hij Koning der koningen genoemd, nr. 3009. Hieruit blijkt duidelijk, wat de dij is, namelijk het Goddelijk Goede, dat tot Zijn liefde behoort, waarom Hij dan ook Heer der heren wordt genoemd, nrs. 3004-3011. En omdat dit de hoedanigheid van de Heer is, wordt gezegd, dat Hij daarop een naam geschreven had, want de naam betekent de hoedanigheid, zie nrs.1896, 2009, 2724, 3006.

Bij David:

‘Gord Uw zwaard aan de dij, o Machtige, in Uw heerlijkheid en eer’, (Psalm 45:4) waar over de Heer gehandeld wordt; het zwaard staat voor het strijdende ware, nr. 2799;

de dij voor het goede van de liefde; het zwaard aan de dij gorden, wil zeggen dat het ware, van waaruit Hij strijden zou, uit het goede van de liefde zou zijn.

Bij Jesaja:

‘Gerechtigheid zal de gordel Zijner lenden zijn en de waarheid de gordel Zijner dijen’, (Jesaja 11:5) waar eveneens over de Heer gehandeld wordt; omdat de gerechtigheid het goede van de liefde betreft, nr. 2235, wordt dit hier ‘gordel der lenden’ genoemd; omdat de waarheid uit het goede is, wordt dit hier ‘gordel der dijen’ genoemd. Dus betreffen de lendenen de liefde tot het goede en de dijen de liefde tot het ware.

Bij dezelfde:

‘Geen zal moede noch struikelend in Hem zijn, Hij zal sluimeren noch slapen, noch is de gordel Zijner dijen ontbonden, noch de schoenriem Zijner schoenen afgescheurd’, (Jesaja 3:27) ten aanzien van de Heer; de gordel der dijen staat voor de liefde van het ware, zoals eerder.

Bij Jeremia:

‘Jehovah zei tot hem dat hij een linnen gordel zou kopen en die aan zijn lenden doen, maar die niet door het water zou halen; en dat hij zou heengaan tot de Eufraat en die versteken in de kloof van een rots, en dit geschied zijnde, toen hij heenging en die van de plaats nam, was hij verdorven’, (Jeremia 13:1-7). De linnen gordel staat voor het ware en dat hij hem aan zijn lenden zou doen, was een uitbeelding, dat het ware uit het goede was. Eenieder kan zien dat dit uitbeeldingen zijn, waarvan men de betekenis niet kan weten, dan alleen uit de overeenstemmingen, waarover door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, aan het einde van diverse hoofdstukken; eveneens de betekenis van de dingen die door Ezechiël, Daniël en Nebukadnezar werden gezien. Door Ezechiël:

‘Boven het uitspansel, hetwelk was boven de hoofden der cherubim was de gelijkenis van een troon, als de gedaante van een saffiersteen; en op de gelijkenis van de troon was de gelijkenis als de gedaante van een mens daarbovenop zijnde. En ik zag als de gelijkenis van een vurige kool, als de gedaante van vuur rondom daarbinnen; van de gedaante Zijner lenden en opwaarts en van de gedaante Zijner lenden en nederwaarts, zag ik als de gedaante van vuur en glans aan Hem rondom, gelijk de gedaante van een regenboog, die in de wolk is ten dage des regens, alzo was de gedaante van de glans rondom; aldus was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid van Jehovah’, (Ezechiël 1:26-28);

dat dit uitbeeldend was voor de Heer en Zijn rijk, kan duidelijk zijn en dat de gedaante der lenden opwaarts en de gedaante der lenden nederwaarts, op Zijn liefde betrekking heeft, blijkt uit de betekenis van het vuur, te weten de liefde, nr. 934;

en van de glans van de regenboog, namelijk het daaruit voortvloeiende inzicht en wijsheid, nrs. 1042, 1043, 1053. Door Daniël:

‘Een man verscheen hem, met linnen bekleed en Zijn lenden waren omgord met goud van Ufaz en Zijn lichaam was gelijk Tharschisch en Zijn aangezichten gelijk de gedaante eens bliksems en Zijn ogen gelijk lampen van vuur en Zijn armen en voeten gelijk de glans van gepolijst koper’, (Daniël 10:5, 6). Wat deze dingen elk afzonderlijk betekenen, kan niemand duidelijk zijn dan alleen uit de uitbeeldingen en haar overeenstemmingen, zoals wat: lendenen, lichaam, aangezichten, ogen, armen, voeten aanduiden; hieruit blijkt duidelijk, dat het hemelse rijk van de Heer zo is uitgebeeld, waarin de lendenen de Goddelijke liefde zijn, het goud van Ufaz, waarmee zij omgord waren, het goede van de wijsheid dat uit de liefde voortkomt, nrs. 113, 1551, 1552. Door Nebukadnezar bij Daniël:

‘Het hoofd van het beeld was goed goud, zijn borst en zijn armen waren zilver; zijn buik en zijn dijen koper; de voeten eensdeels ijzer, eensdeels leem’, (Daniël 2:32, 33). Door dit beeld werden de achtereenvolgende staten van de Kerk uitgebeeld; door het hoofd, dat goud was, de eerste staat, die hemels was, want het was een staat van liefde tot de Heer; door de borst en armen, die zilver waren, de tweede staat, die geestelijk was, want het was een staat van liefde jegens de naaste; door de buik en de dijen, die koper waren, de derde staat, die de staat van het natuurlijk goede was en dit is het koper, nrs. 425, 1551; het natuurlijk goede behoort tot de liefde of tot de liefde jegens de naaste in een lagere graad dan het geestelijk goede; door de voeten, die ijzer en leem waren, de vierde staat, die de staat van het natuurlijk ware was en dit is het ijzer, nrs. 425, 426 en ook de staat van geen samenhang met het goede en dit is het leem. Hieruit kan blijken, wat door dijen en lendenen wordt aangeduid, namelijk in hoofdzaak de echtelijke liefde en vandaar alle waarlijk echte liefde, zoals uit de aangehaalde plaatsen blijkt, en ook uit, (Genesis 32:25, 31, 32; Jesaja 20:2-4; Nahum 2:1; Psalm 69:24; Exodus 12:11; Lukas 12:35, 36) in de tegenovergestelde zin ook de daaraan tegenovergestelde liefden, namelijk de eigen- en de wereldliefde, (1 Koningen 2:5, 6; Jesaja 32:10, 11; Jeremia 30:6; 48:37; Ezechiël 29:7; Amos 8:10).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl