386. Tweede gedenkwaardigheid. Toen ik eens op een morgen uit de slaap ontwaakte, zag ik twee engelen uit de hemel neerdalen, de een uit het zuiden en de andere uit het oosten van de hemel. Ze zaten beiden in wagens met witte paarden bespannen. De wagen waarin de engel uit het zuiden van de hemel reed, blonk als van zilver en de wagen waarin de engel uit het oosten van de hemel reed, blonk als van goud. De teugels die ze in de handen hielden straalden zoals het vlammende licht van de dageraad. Zo verschenen mij de twee engelen vanuit de verte, maar toen ze naderbij kwamen, verschenen ze niet in een wagen, maar in hun engelenvorm, die de menselijke is. Hij, die van het oosten van de hemel kwam, was in een gewaad van glanzend purper; en hij die van het zuiden kwam, droeg een hyacintkleurig gewaad. Toen ze in de lagere gebieden onder de hemelen waren aangeland, snelde de een op de ander toe, als was het een wedstrijd wie de eerste zou zijn, en ze omhelsden en kusten elkaar. Ik hoorde dat deze twee engelen, toen ze in de wereld leefden, door een innerlijke vriendschap verbonden waren geweest, maar dat nu de ene engel in de oostelijke hemel was en de ander in de zuidelijke. In de oostelijke hemel zijn zij, die uit de Heer in de liefde zijn, terwijl in de zuidelijke hemel diegenen zijn die uit de Heer in de wijsheid zijn. Nadat ze enige tijd gesproken hadden over de prachtige dingen in hun hemelen, kwamen ze tijdens hun gesprek op het onderwerp, of de hemel in zijn wezen de liefde, dan wel de wijsheid is. Ze stemden onmiddellijk met elkaar in dat de een tot de ander behoort; maar welke van beide de oorsprong was van de ander werd uitvoerig besproken. De engel die uit de wijsheidshemel was, vroeg de ander wat liefde is. Deze antwoordde dat de liefde die uit de Heer als Zon ontspringt de warmte van het leven is van de engelen en van de mensen, dus het Zijn van hun leven. De afleidingen van de liefde worden aandoeningen genoemd en hierdoor worden gewaarwordingen voortgebracht en dus gedachten. Daaruit volgt: dat de wijsheid vanuit haar oorsprong liefde is. De gedachte vanuit haar oorsprong is zodoende de aandoening van die liefde. Aan de afleidingen in volgorde beschouwd kan men zien dat de gedachte niets anders is dan de vorm van de aandoening. Dit weet men niet omdat de gedachten in het licht zijn, maar de aandoeningen in de warmte, men denkt daarom over de gedachten na, maar niet over de aandoeningen. Dat de gedachte niets anders is dan de vorm van de aandoening van de een of andere liefde, kan ook verduidelijkt worden door de spraak, hierin namelijk: dat deze niets anders is dan een vorm van klank. Deze vergelijking geldt ook voor de klank die overeenstemt met de aandoening, en de spraak met de gedachte, om welke reden de aandoening klinkt en de gedachte spreekt. Dit kan ook duidelijk zichtbaar worden door de vraag of er iets van spraak bestaat als de klank daarvan wordt weggenomen; en evenzo of er iets van gedachte bestaat als de aandoening daarvan wordt weggenomen. Hieruit blijkt nu duidelijk, dat de liefde het al van de wijsheid is, bijgevolg, dat het wezen van de hemelen de liefde is, en dat het bestaan van de hemelen wijsheid is. Wat hetzelfde is: de hemelen zijn vanuit de goddelijke liefde, en dat ze bestaan is vanuit de goddelijke liefde door de goddelijke wijsheid, daarom behoort de een tot de ander. Er was een pas in de geestelijke wereld aangekomen geest bij mij, die, toen hij dit hoorde, vroeg, of het met de naastenliefde en het geloof evenzo was gesteld, aangezien de naastenliefde tot de aandoening behoort en het geloof tot de gedachte. De engel antwoordde: ‘Het is er net zo mee gesteld. Het geloof is niets anders dan de vorm van de naastenliefde, juist zoals de spraak de vorm van de klank is. Het geloof wordt ook uit de naastenliefde gevormd, zoals de spraak uit de klank. In de hemel kennen wij ook de wijze waarop het gevormd is, maar dit is niet de plaats om dit uiteen te zetten.’ Hij voegde daaraan toe: ‘Onder het geloof versta ik het geestelijk geloof, waarin enig en alleen uit de Heer leven en geest is, door de naastenliefde. De naastenliefde is immers geestelijk en het is door de naastenliefde dat het geloof geestelijk wordt. Daarom is geloof zonder naastenliefde een louter natuurlijk geloof, en dit geloof is dood; ook verbindt het zich met louter natuurlijke aandoeningen, die niets anders zijn dan begeerten.’ De engelen spraken hierover op een geestelijke wijze, en de geestelijke spraak omhelst duizenden dingen die de natuurlijke spraak niet kan uitdrukken en deze dingen kunnen, wat wonderlijk is, zelfs niet eens in natuurlijke denkbeelden vallen. Nadat de engelen deze dingen besproken hadden, gingen ze heen, en toen ze zich ieder naar hun eigen hemel begaven, verschenen er sterren rondom hun hoofden en toen ze op een zekere afstand van mij verwijderd waren, verschenen ze weer in wagens als tevoren.