സ്വീഡൻബർഗിന്റെ കൃതികളിൽ നിന്ന്

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #662

ഈ ഭാഗം പഠിക്കുക

  
/ 10837  
  

662. De woorden:

‘Al wat op de aarde is, zal de geest geven’ duiden degenen aan, die van deze Kerk waren en van dien aard geworden zijn. Dat de aarde niet de gehele aardbol betekent, maar alleen diegenen, welke van de Kerk waren, is eerder aangetoond; daarom wordt hier geenszins een zekere watervloed verstaan, nog minder een algemene vloed, maar het uitsterven of de verstikking van diegenen van die Kerk, en gescheiden waren van de overblijfselen, aldus van de dingen van het verstand van het ware en van de wil van het goede, vandaar van de hemelen. Dat de aarde het gebied betekent, waar de Kerk is en vandaar hen, die zich daarin bevinden, daarvoor mogen, behalve de eerder aangehaalde plaatsen uit het Woord, ook de navolgende tot staving dienen; bij Jeremia:

‘Zo barmhartig Jehovah: Verwoest zal zijn de ganse aarde en voleinding zal Ik niet maken; hierom zal de aarde treuren en zwart zullen zijn de hemelen daarboven’, (Jeremia 4:2, 28);

hier staat aarde voor hen, die het gebied bewonen waar de Kerk is, welke verwoest is.

Bij Jesaja:

‘Ik zal de hemel beroeren en de aarde zal bewogen worden van haar plaats’, (Jesaja 13:13);

de aarde, voor de mens die verwoest zal worden in het gebied waar de Kerk is.

Bij Jeremia: ’Er zullen verslagenen van Jehovah zijn, te dien dage van het einde van de aarde tot het einde van de aarde’, (Jeremia 25:33);

waar het einde van de aarde niet de gehele aardbol betekent, maar alleen het gebied waar de Kerk is, daarom de mensen, die tot de Kerk behoren.

Bij dezelfde:

‘Het zwaard roep Ik over alle inwoners van de aarde, het gedruis komt tot het einde van de aarde, want Jehovah heeft een twist met de volken’, (Jeremia 25:29, 31);

hier wordt niet de hele wereld verstaan, maar alleen het gebied waar de Kerk is, dus de inwoner of de mens van de Kerk; de volken duiden hier de valsheden aan.

Bij Jesaja:

‘Ziet, Jehovah gaat uit van Zijn plaats om de ongerechtigheid van de inwoner van de aarde te bezoeken’, (Jesaja 26:21);

op dezelfde wijze.

Bij dezelfde:

‘Hoort gijlieden niet? is het u van de beginne aan niet bekend gemaakt? verstaat gij niet de grondvesten van de aarde?’, (Jesaja 40:21).

Ook bij Jesaja:

‘Jehovah Die de hemelen schept, Die God, Die de aarde formeert en ze maakt, Dezelfde Die ze bevestigt’, (Jesaja 45:18);

aarde, voor de mens van de Kerk.

Bij Zacharia:

‘Het Woord van Jehovah, Die de hemelen uitbreidt, en de aarde grondvest, en de menselijke geest in diens midden formeert’, (Zacharia 12:1);

de aarde duidelijk voor de mens van de Kerk. De aarde wordt onderscheiden van de aardbodem, zoals de mens van de Kerk en de Kerk zelf, of zoals de liefde en het geloof.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

സ്വീഡൻബർഗിന്റെ കൃതികളിൽ നിന്ന്

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3373

ഈ ഭാഗം പഠിക്കുക

  
/ 10837  
  

3373. Dat de woorden ‘en aan uw zaad’ het ware betekenen, blijkt uit de betekenis van het zaad, namelijk het ware, waarover de nrs. 29, 255, 1025, 1447, 1610, 1940, 2848, 3310; dus is dit het ware, dat van het Goddelijke van de Heer uitgaat, wat ‘uw zaad’ is. Degenen die het Woord slechts naar de zin van de letter opvatten, kunnen niet beter weten, of het zaad is het nageslacht en hier dus het nageslacht van Izaäk uit Ezau en Jakob, voornamelijk uit Jakob, omdat in deze natie het Woord was en daarin zoveel historische vermeldingen over hen voorkomen. Maar in de innerlijke zin wordt onder het zaad niet enig nageslacht uit Jakob verstaan, maar al diegenen, die zonen van de Heer zijn, dus de zonen van zijn rijk, of wat hetzelfde is, degenen die in het van de Heer uitgaande goede en ware zijn; en daar dezen het zaad zijn, volgt hieruit, dat het van de Heer uitgaande goede en ware zelf het zaad is, want daaruit komen de zonen voort; waarom dan ook de van de Heer uitgaande waarheden ‘zonen des koninkrijks’ worden genoemd, bij Mattheüs:

‘Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen, het veld is de wereld, het zaad zijn de zonen des koninkrijks’, (Mattheüs 13:37, 38);

vandaar dan ook worden in het algemeen door zonen waarheden aangeduid, nrs. 489, 491, 533, 1147, 2623. Eenieder die een weinig dieper of innerlijker denkt, kan weten, dat door het zaad van Abraham, Izaäk en Jakob, dat zo vaak vermeld wordt en waarvan zo vaak wordt gezegd, dat het gezegend zou worden en wel boven alle natiën en volken op het aardrijk, in het Goddelijke Woord niet hun nageslacht aangeduid kan worden, want zij waren onder alle natiën het allerminst in het goede van de liefde tot de Heer en van de naastenliefde jegens de naaste en zelfs ook niet in enige waarheid van het geloof; want zij wisten in het geheel niets over de Heer is, over Zijn rijk, dus wat de hemel is en wat het leven na de dood, zowel omdat zij het niet wilden weten, als omdat zij, wanneer zij deze dingen vernomen hadden, ze die in hun hart geheel en al geloochend zouden hebben en ontwijd, zoals zij het ook de uiterlijke waarheden deden, door zo vaak openlijk afgodendienaars te worden; en dit is de oorzaak, dat zo zelden enige innerlijke dingen in de letterlijke zin van het Woord van het Oude Testament tevoorschijn komen. Daar zij van dien aard waren, heeft de Heer over hen gezegd, volgens Jesaja:

‘Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard; opdat zij met hun ogen niet zien en met het hart verstaan en zij zich bekeren en Ik hen geneze’, (Johannes 12:40);

en over hen, toen zij zich Abrahams zaad noemden:

‘Zij zeiden: Wij zijn Abrahams zaad; Abraham is onze vader. Jezus zei tot hen: Indien gij Abrahams zonen waart, zo zoudt gij de werken van Abraham doen; gij zijt uit de vader de duivel en wilt de begeerten uws vaders doen’, (Johannes 8:33, 39, 44);

onder Abraham wordt hier ook de Heer verstaan, zoals overal in het Woord; dat zij niet Zijn zaad of zonen waren, maar uit de duivel, wordt duidelijk gezegd. Hieruit blijkt duidelijk dat onder het zaad van Abraham, Izaäk en Jakob in het Woord, zowel in het historische als in het profetische, geenszins zij worden verstaan, want het Woord is overal Goddelijk, maar al diegenen zijn het zaad van de Heer, die in het goede en ware van het geloof in Hem zijn. Dat van de Heer alleen het hemelse zaad uitgaat, dat wil zeggen al het goede en ware, zie de nrs. 1438, 1614, 2016, 2803, 2882, 2883, 2891, 2892, 2904, 3195.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl