2380. Dat de woorden ‘’zij sloten de ingang toe’ betekenen dat Hij ook alle toegang tot hen afsluit, blijkt uit de betekenis van de ingang, namelijk datgene wat naar binnen leidt, nrs. 2356, 2357, 2376, dus de toegang; vandaar is de ingang toesluiten de toegang afsluiten. In het andere leven wordt de toegang daarmee afgesloten dat de goeden van de bozen worden gescheiden, zodat zij niet bestookt kunnen worden door de sferen van de overredingen van het valse en van de begeerten van het boze, want de uitwaseming van de hel kan niet tot de hemel doordringen. In het leven van het lichaam wordt de toegang daardoor afgesloten, dat de beginselen en de overredingen van het valse niets kunnen uitrichten bij hen die in het goede zijn; zodra iets vals van het boze of iets boos van het valse, hetzij in een gesprek met een boos mens, dan wel bij het denken door een boze geest of genius wordt ingegoten, wenden de engelen die bij hem zijn, dit terstond af en buigen het tot iets waars en goeds, waarin zij bevestigd zijn; en dit vindt plaats hoezeer zij ook naar het lichaam bestookt worden, want de engelen beschouwen het lichaam, in vergelijking tot de ziel, als niets. De mens is, zolang hij nog in de lichamelijke dingen is, in zo’n algemeen duistere voorstelling en gewaarwording, nr. 2367, dat hij nauwelijks weet of hij al dan niet in het goede van de naastenliefde is, ook om deze reden, dat hij niet weet wat naastenliefde is en wat de naaste. Maar men moet weten, wie het is: al diegenen zijn in het goede van de naastenliefde die een geweten hebben, dat wil zeggen, die in niets willen afwijken van het gerechte en het rechtvaardige, het goede en het ware, ter wille van het gerechte en rechtvaardige, het goede en ware zelf, want dit komt uit het geweten voort en die vandaar goed denken over de naaste en hem wel willen, ook al was hij een vijand en dit zonder enige beloning. Dezen zijn het die in het goede van de naastenliefde zijn, of zij nu buiten dan wel binnen de Kerk zijn; zij die binnen de Kerk zijn, vereren de Heer en luisteren naar en doen met vreugde de dingen die Hij geleerd heeft. Omgekeerd hebben zij die in het boze zijn, geen geweten; om het gerechte en rechtvaardige bekommeren zij zich niet dan alleen voor zover zij er roem mee kunnen verwerven, door zo te schijnen alsof zij zich er om bekommerden. Wat het goede en het ware is, dat het geestelijke leven moet aandoen, weten zij niet en zij verwerpen het ook alsof het geen leven was; bovendien denken zij kwaad van de naaste en willen hem kwaad en zij doen hem ook kwaad, wanneer hij hen niet begunstigt, ook al is hij een vriend en daarin scheppen zij vermaak; wanneer zij al eens iets goeds doen is het met het oog op beloning. Zulke mensen binnen de Kerk loochenen de Heer in het geheim en voor zover eer, winst, roem of leven geen gevaar lopen, doen zij het openlijk. Niettemin moet men weten dat sommigen menen niet in het goede te zijn, terwijl zij het wel zijn en anderen wel in het goede te zijn, terwijl zij het niet zijn. Dat sommigen menen niet in het goede te zijn, terwijl zij het wel zijn, komt omdat wanneer zij nadenken over het goede bij henzelf, dan terstond door de engelen, waarbij zij in het gezelschap zijn, wordt ingegeven dat zij niet in het goede zijn, opdat zij zichzelf niet het goede toeschrijven en hun gedachte niet tot eigen verdienste wordt omgebogen en zo dus tot eigen uitnemendheid boven anderen; wanneer het anders was, zouden zij in verzoekingen vallen. Dat echter sommigen menen in het goede te zijn, terwijl zij het niet zijn, komt omdat wanneer zij daarover nadenken, terstond door boze genieën en geesten, met wie zij verkeren, wordt ingegoten, dat zij in het goede zijn – want de bozen geloven dat het aangename het goede is – ja zelfs wordt het hun wijs gemaakt, dat elk goede dat zij anderen gedaan hebben, ter wille van eigen- en wereldliefde, het goede is dat beloond moet worden, ook in het andere leven, en dus dat hun verdienste uitgaat boven dat van de anderen die zij bij zichzelf vergeleken verachten, ja zelfs als niets beschouwen; en wat wonderbaarlijk is, wanneer zij anders zouden denken, zouden zij in verzoekingen vallen, waarin zij zouden bezwijken.