სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4298

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 10837  
  

4298. En Jakob noemde de naam van de plaats Peniël; dat dit de staat van de verzoekingen betekent, staat vast uit de samenhang; oudtijds werden aan plaatsen waar iets bijzonders voorviel, namen gegeven en deze namen waren tekenend voor de zaak die daar voorviel en voor de staat ervan, nrs. 340, 2643, 3422; aan deze plaats werd een naam gegeven die de staat van de verzoekingen betekende, want de staat van de verzoekingen wordt hier beschreven door de worsteling en het kampen van Jakob; Peniël betekent in de oorspronkelijke taal ‘de aangezichten van God’ ; dat ‘de aangezichten van God’ zien, wil zeggen, de zwaarste verzoekingen doorstaan, zal in wat volgt worden ontvouwd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer # 248

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 325  
  

ჯერჯერობით, ეს თარგმანი შეიცავს პასაჟებს #325 -მდე. ალბათ ჯერ კიდევ სამუშაოა. თუ მარცხენა ისარს დააჭერთ, ნახავთ ბოლო თარგმნილ რიცხვს.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4293

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 10837  
  

4293. Dat in de historisch innerlijke zin door ‘omdat gij als een vorst gekampt hebt met god en met de mensen en hebt overmocht’, wordt aangeduid vanwege de hardnekkigheid die in hun fantasieën en begeerten was, kan vaststaan uit de betekenis van god en uit de betekenis van de mensen, namelijk de ware en de goede dingen, waarover in nr. 4287;

deze zelfde woorden hebben hier een tegenovergestelde zin, omdat ze in deze zin worden gezegd van Jakobs nakomelingen, bij wie, zoals eerder werd getoond, innerlijk geen ware en goede dingen waren, maar valse en boze; de valse dingen zijn fantasieën omdat zij tot de fantasieën behoren en de boze dingen zijn begeerten, omdat zij tot de begeerten behoren. Dat die natie daarop aandrong om uitbeeldend te zijn, dat wil zeggen, om zelf boven alle natiën in het gehele aardrijk de Kerk te zijn, zie nr. 4290;

dat het hun ook werd toegestaan vanwege de hardnekkigheid die in hun fantasieën en begeerten was, wordt hier bedoeld Van welke aard hun fantasieën en begeerten zijn, kan niemand weten dan alleen degene die in het andere leven iets van omgang met hen gehad heeft; en opdat ik het zou weten, werd dit aan mij toegestaan; want ik heb daar enige malen met hen gesproken; meer dan alle anderen hebben zij zichzelf lief en hebben zij de rijkdommen van de wereld lief; en bovendien vrezen zij meer dan alle anderen het verlies van hun eer en ook het verlies van gewin; daarom verachten zij ook heden evenals oudtijds, alle anderen bij zichzelf vergeleken en zoeken zij ook met de felste ijver schatten voor zich te verwerven en bovendien zijn zij vreesachtig. Omdat die natie vanaf de oude tijden zodanig is geweest, konden zij meer dan anderen in een heilig uiterlijke, zonder enig heilig innerlijke, gehouden worden en op deze wijze in de uiterlijke vorm die dingen uitbeelden die van de Kerk zijn; het zijn deze fantasieën en begeerten die een zodanige hardnekkigheid hebben bewerkt; dit komt ook duidelijk uit in tal van dingen die in de historische dingen van het Woord over hen zijn vermeld; zij konden, nadat zij waren gestraft, in zo’n uiterlijke vernedering zijn als geen andere natie, want zij konden hele dagen lang voorover op de grond uitgestrekt liggen en zich in het stof wentelen en zich niet eerder dan op de derde dag oprichten; zij konden ook tal van dagen achtereen weeklagen, in zakken gaan, in verscheurde klederen, met as of stof over het hoofd gestrooid; zij konden verscheidene dagen achtereen aan een stuk vasten en daarbij in bitter geween uitbarsten; maar deze dingen alleen vanuit de lichamelijke en aardse liefde en vanuit de vrees voor het verlies van de voorrang boven allen en van de wereldse schatten; want er was niet enig innerlijke dat hen aandeed, omdat zij in het geheel niet wisten wat het innerlijke was en het zelfs niet eens wilden weten, zoals dat er een leven na de dood is en dat er een eeuwig heil is. Daaruit kan vaststaan dat het, omdat zij zodanig waren, wel niet anders kon dan dat zij beroofd werden van elk innerlijk heilige, want dit stemt geenszins samen met een zodanig uiterlijk heilige, want deze zijn geheel en al met elkaar in strijd; verder dat zij meer dan anderen het uitbeeldende van een Kerk konden voorstellen, namelijk de heilige dingen in de uiterlijke vorm uitbeelden, zonder enig heilig innerlijke; en dat er dus zo door die natie iets van vergemeenschapping met de hemelen mogelijk was, nr. 4288.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl