სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

De Goddelijke Wijsheid # 2

  
/ 12  
  

2. De Heer heeft de mens geschapen als een ontvanger van de liefde, die zijn wil is, en daaraan toegevoegd het receptakel van de wijsheid, dat zijn verstand is.

Aangezien twee dingen in de Heer zijn en uit Hem voortgaan, de liefde en de wijsheid, en aangezien de mens is geschapen om een gelijkenis en een beeld van Hem te zijn, een gelijkenis door de liefde en een beeld door de wijsheid, zijn daarom bij de mens twee receptakels geschapen, het ene voor de liefde, en het andere voor de wijsheid; het is het receptakel van de liefde dat de wil wordt genoemd, en het is het receptakel van de wijsheid dat het verstand wordt genoemd.

De mens weet dat die twee bij hem zijn; maar niet weet hij dat zij zo verbonden zijn als zij het zijn in de Heer, met dit verschil dat zij in de Heer het leven zijn, in de mens echter het receptakel van het leven.

Hoedanig de vormen er van zijn, kan niet worden geopenbaard, omdat het geestelijke vormen zijn, en de geestelijke dingen gaan het begrip te boven; het zijn vormen binnen de vormen, opklimmende tot de derde graad, ontelbaar, discreet, maar nochtans unaniem, en zij zijn elk afzonderlijk de receptakels van de liefde en de wijsheid.

De oorspronkelijke zijn in de hersenen, en daar de beginpunten en de hoofden van de vezels, door welke de strevingen en de krachten ervan tot alle dingen van het lichaam, de hogere en de lagere, neervloeien en in de zinzetels, in de beweegzenuwen, en in de overige functies van de voeding, van de melksapvorming, van de bloedvorming, van de afscheiding, van de uitzuivering, en van de voortteling, die aldus in de afzonderlijke dingen hun nutten stellen.

Nu deze dingen zijn vooraf gezonden, zal men zien: dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan.

En dat vanuit deze door het continue alle dingen van het lichaam, van het hoofd af tot de voetzolen toe, worden uitgeleid en voortgebracht; en dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat derhalve alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Dat deze vormen, die de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn, voor het eerst bij de ontvangen en geboren wordende mens in de baarmoeder bestaan, kan vaststaan uit de ondervinding, en bevestigd worden door de rede.

Uit de ondervinding: vanuit de eerste inzetten van de embryo’s in de baarmoeders na te zijn ontvangen, en eveneens vanuit de aanvang van de kuikens in de eieren na het broeien.

De eerste vormen zelf verschijnen niet aan het oog, maar wel de eerste voortbrengselen ervan, die het hoofd vormen; dat dit groter is in de aanvang, is bekend; en eveneens dat vanuit deze een weefsel wordt voortgebracht voor alle dingen in het lichaam; hieruit blijkt, dat die vormen de begin- punten zijn.

Uit de rede: dat alle schepping is uit de Heer als Zon, zijnde de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid, en vanuit deze is de schepping van de mens.

De formering van het embryo en het kleine kindje in de baarmoeder is een evenbeeld van de schepping, en zij wordt de verwekking genoemd, omdat zij geschiedt door een overbrenger.

Daaruit volgt, dat de eerste vormen, vooral bij de mens, de receptakels zijn van de liefde en de wijsheid, en dat de schepping van de overige dingen die de mens maken, geschiedt door deze.

Bovendien, niet enige uitwerking ontstaat uit zich, maar uit een oorzaak eerder dan zij, welke de uitwerkende oorzaak wordt genoemd; en niet deze uit zich, maar uit de oorzaak die het einddoel wordt genoemd, waarin al het volgende is in streven en in idee.

In het streven in de Goddelijke Liefde, en in de idee in de Goddelijke Wijsheid, welke zijn het einddoel van de einddoelen; deze waarheid zal vanuit de volgende dingen vollediger vaststaan.

Vanuit die vormen worden door het continue alle dingen van het lichaam van het hoofd af tot aan de voetzolen toe uitgeleid en voortgebracht; wat ook kan vaststaan uit de ondervinding, en worden bevestigd door de rede.

Uit de ondervinding: dat vanuit die primitieve vormen de vezels worden uitgeleid tot de zintuigen van het aangezicht, die de ogen, de oren, de neusvleugels en de tong worden genoemd.

Voorts tot de beweegorganen van het ganse lichaam, welke de spieren worden genoemd; desgelijks tot alle georganiseerde ingewanden dienstig voor verschillende nutten in het lichaam; deze en gene dingen zijn alle louter samenweefsels uitvloeiende vanuit de vezels en de zenuwen vanuit de hersenen en vanuit het ruggenmerg; de bloedvaten zelf, waar vanuit tevens de samenweefsels geschieden, zijn ook afkomstig van de vezels daaruit.

Een ieder die in de anatomie ervaren is, kan zien dat rondom het cerebrum, voorts van binnen in het cerebrum, en in het cerebellum, en in het ruggenmerg bolletjes zijn, als het ware moleculen, corticale, en asachtige substanties en klieren genoemd; en dat alle vezels, welke er ook maar in de hersenen zijn, en alle zenuwen vanuit deze, welke er ook maar in het lichaam zijn, vanuit die bolletjes of substanties uitgaan en voortgaan; deze zijn de beginvormen vanuit welke alle dingen van het lichaam van het hoofd tot de voetzolen worden uitgeleid en voortgebracht.

Uit de rede:

Er kunnen geen vezels zonder oorsprongen bestaan; zodat de organische dingen van het lichaam, vanuit de verschillend samengevlochten vezels voortgebracht, de uitwerkingen zijn, die niet uit zichzelf kunnen leven, voelen en bewogen worden, maar vanuit hun oorsprongen door het continue.

Laten enkele voorbeelden als toelichting dienen.

Niet ziet het oog vanuit zich, maar door het continue vanuit het verstand.

Het verstand ziet door het oog, en eveneens beweegt dit ook het oog, en bepaalt het tot de objecten, en spant de blik in.

Het oor hoort niet oor vanuit zichzelf, maar door het continue vanuit het verstand; het verstand hoort door het oor, en bepaalt het eveneens, spitst het; en spant het in tot de geluiden.

Noch spreekt de tong vanuit zich, maar vanuit het denken van het verstand; het denken spreekt door de tong, en varieert de klanken, en verhoogt de modi ervan naar believen.

Desgelijks de spieren; zij worden niet bewogen uit zichzelf, maar de wil tezamen met het verstand beweegt deze, en drijft ze aan op hun wenk.

Uit deze dingen blijkt, dat niet iets in het lichaam voelt en wordt bewogen vanuit zich, maar vanuit hun oorsprongen, waarin het verstand en de wil zetelen, bijgevolg die in de mens de receptakels van de liefde en van de wijsheid zijn; voorts dat deze zijn de eerste vormen, en de organen, zowel de zins- als beweegorganen, zijn de vormen vanuit deze.

Volgens de formering immers geschiedt de invloed, die niet bestaat vanuit deze in gene, maar vanuit gene in deze.

De invloed immers vanuit gene in deze is de geestelijke invloed, en de invloed vanuit deze in gene is de natuurlijke invloed, welke ook de fysische wordt genoemd.

Dat die voortbrengselen geschieden volgens de wetten van de overeenstemming, en dat daarom alle dingen van het lichaam, de inwendige en de uitwendige, overeenstemmingen zijn.

Wat overeenstemming is, was tot dusver onbekend in de wereld, de oorzaak hiervan is dat het onbekend was wat het geestelijke is, en de overeenstemming is tussen het natuurlijke en het geestelijke.

Wanneer iets vanuit het geestelijke als de oorsprong en de oorzaak zichtbaar en bevattelijk wordt voor de zinnen, dan is er overeenstemming tussen deze.

Zulk een overeenstemming is er tussen de geestelijke en de natuurlijke dingen bij de mens; de geestelijke dingen zijn alle dingen die van de liefde en van de wijsheid van hem zijn, bijgevolg die van de wil en het verstand van hem zijn, en de natuurlijke dingen zijn alle dingen die van het lichaam van hem zijn.

Omdat deze dingen vanuit gene zijn ontstaan, en voortdurend ontstaan, dat is, blijven bestaan, zijn zij overeenstemmingen, en dus handelen zij één zoals doel, oorzaak en uitwerking; aldus handelt het aangezicht één met de aandoeningen van de animus, de spraak met het denken, en de handelingen van alle leden met de wil; eender de overige dingen.

De universele wet van de overeenstemmingen is dat het geestelijke zich aanpast aan het nut, dat het doel ervan is, en het nut door de warmte en het licht aanzet en modificeert, en dit door voorziene middelen bekleedt, totdat het een vorm wordt die het doel van dienst is.

En in deze vorm handelt het geestelijke het doel, het nut de oorzaak, en het natuurlijke de uitwerking.

In de geestelijke wereld echter is het substantiële in de plaats van het natuurlijke.

Zulke vormen zijn alle dingen die in de mens zijn.

Meer over de overeenstemming ziet men in het werk over de Hemel en de Hel 87-102, n. 103-115; en over de verschillende overeenstemmingen in de Hemelse Verborgenheden, en daar over de overeenstemming van het aangezicht en de gelaatstrekken met de aandoeningen van het gemoed, n. Hemelse Verborgenheden 1568, 2988, 2989, 3631, 4796, 4797, 4800, 5165, 5168, 5695, 9306; over de overeenstemming van het lichaam ten aanzien van de gebaren en handelingen met de verstandelijke dingen en de dingen van de wil, n. Hemelse Verborgenheden ccc2988, 3632, 4215; over de overeenstemming van de zinnen in het algemeen, n. 4318-4330; over de overeenstemming van de ogen en het gezicht ervan, n. 4403-4420; over de overeenstemming van de neusvleugels en de reuk, n. 4624-4634; over de overeenstemming van de oren en het gehoor, 4652 tot n. 4660; over de overeenstemming van de tong en de smaak, n. 4791-4805; over de overeenstemming van de handen, de armen, de schouders, en de voeten, n. 4931-4953; over de overeenstemming van de lenden en de geslachtsdelen, n. 5050-5062; over de overeenstemming van de innerlijke ingewanden van het lichaam, in het bijzonder van de maag, de tijmklier, het melksapblaasje en de melksapbuis, n. 5171-5189; over de overeenstemming van de milt, n. 9698; over de overeenstemming van het buikvlies, de nieren, en de blaas n. 5377-5396; over de overeenstemming van de huid en de beenderen, n. 5552-5573; over de overeenstemming van het zwaardvormige kraakbeen, n. 9236; over de overeen stemming van het geheugen van de abstracte dingen, n. 6808; over de overeenstemming van het geheugen van de stoffelijke dingen, n. 7253; over de overeenstemming van de hemel met de mens, n. 911, 1900, 1928, 2996, 2998, 3624, 3636-3643, 3741-3745, 3884, 4041, 4279, 4523, 4524, 4625, 6013, 6057, 9279, 9632; dat de wetenschap van de overeenstemmingen bij de ouden de wetenschap der wetenschappen was, vooral bij de oosterlingen, maar dat zij heden ten dage in vergetelheid is geraakt, n. 3021, 3419, 3472-3485, 4280, 4749, 4844, 4964, 4965, 5702, 6004, 6692, 7097, 7729, 7779, 9391, 10252, 10407; dat zonder de wetenschap der overeenstemmingen het Woord niet wordt verstaan, n. 2870-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3472-3485, 8615, 10687; dat alle dingen die in de hemelen verschijnen, overeenstemmingen zijn, n. 1521, 1532, 1619-1625, 1807, 1809, 1971, 1974, 1977, 1980, 1981, 2299, 2601, 3213-3226, 3348, 3350, 3475, 3485, 3745, 9481, 9575, 9576, 9577; dat alle dingen die in de natuurlijke wereld en in haar drie rijken zijn, overeenstemmen met alle dingen die in de geestelijke wereld zijn, n. 1632, 1881, 2758, 2890-2893, 2987-3003, 3213-3227, 3483, 3624-3649, 4044, 4053, 4116, 4366, 4939, 5116, 5377, 5428, 5477, 8211, 9280.

Behalve deze dingen is in de Hemelse Verborgenheden gehandeld over de overeenstemming van de natuurlijken zin van het Woord, zijnde de zin van de letter ervan, met de geestelijke dingen die van de liefde en de wijsheid zijn in de hemelen uit de Heer, welke de inwendige zin ervan maken; welke overeenstemming men ook bevestigd ziet in de Leer van Nova Hierosolyma over de Gewijde Schrift 5-26, en verder n. 27-69. Opdat men een idee kan hebben van de overeenstemming van de wil en het verstand, raadplege men ook de dingen die staan in n. 366 en Apocalyps Ontvouwd ccc367 van de ‘Apocalyps Ontvouwd’.

  
/ 12  
  

Nederlandse tekst door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10687

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 10837  
  

10687. En hij schreef op de tafelen de woorden van het verbond; dat dit betekent het Woord, waardoor er verbinding is van de hemel met de mens, staat vast uit de betekenis van de tafelen, waarop de Wet was geschreven, dus het Woord, nrs. 9416, 10375, 10376, 10453, 10461; en uit de betekenis van het verbond, dus de verbinding, waarover eerder in nr. 10632; dat het de verbinding van de hemel met de mens is, komt omdat het Woord in louter overeenstemmingen is geschreven en vandaar zodanig is dat het de hemel met de mens verbindt; de hemel immers is in de innerlijke zin het Woord en met de innerlijke zin stemt de uiterlijke zin overeen.

Daarom, wanneer het Woord door de mens wordt gelezen, dan doorvatten de engelen die bij de mens zijn, dit in de geestelijke zin, die de innerlijke zin is; vandaar vloeit het heilige vanuit de engelen in, waardoor de verbinding is, daarvoor is zo’n Woord gegeven.

Dat er door het Woord verbinding is van de Heer, dus van de hemel, met de mens, zie nr. 10375.

Wat de overeenstemmingen zijn waardoor het Woord is geschreven, is overal in de ontvouwingen getoond.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1038

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 10837  
  

1038. Dat de woorden ‘dit is een teken van het verbond’ de aanwijzing van de tegenwoordigheid van de Heer in de naastenliefde betekenen, blijkt uit de betekenis van het verbond en van het teken van het verbond; dat het verbond de tegenwoordigheid van de Heer in de naastenliefde betekent, is eerder in hoofdstuk 6 vers 18 en hierboven in dit hoofdstuk bij vers 9 aangetoond. Dat het verbond de tegenwoordigheid van de Heer in de liefde en in de naastenliefde betekent, blijkt uit het wezen van het verbond. Ieder verbond bestaat ter wille van de verbinding, namelijk opdat men wederkerig in vriendschap of in liefde leeft. Vandaar wordt ook het huwelijk een verbond genoemd. De verbinding van de Heer met de mens kan alleen in de liefde en in de naastenliefde bestaan, want de Heer is Zelf de Liefde en de barmhartigheid; eenieder wil Hij zalig maken en met sterke kracht naar de hemel, dat wil zeggen, tot Zich trekken. Hieruit kan eenieder weten en besluiten, dat nooit iemand met de Heer kan worden verbonden, dan alleen door wat Hij Zelf is, dat wil zeggen, dan alleen wanneer hij datgene doet, wat de Heer evenaart, of één met hem uitmaakt, namelijk dat hij de Heer wederkerig liefheeft en de naaste liefheeft als zichzelf. Hierdoor alleen komt de verbinding tot stand, dit is het eigenlijke wezen zelf van het verbond. Ontstaat hieruit een verbinding, dan volgt klaarblijkelijk dat de Heer tegenwoordig is. Weliswaar is de tegenwoordigheid van de Heer bij ieder mens, maar zij is dichterbij of verderaf, geheel in overeenstemming met het naderen tot de liefde of het zich van de liefde verwijderen. Daar het verbond de verbinding is van de Heer met de mens door de liefde, of, wat hetzelfde is, de tegenwoordigheid van de Heer bij de mens in de liefde en in de naastenliefde, wordt het verbond zelf in het Woord een verbond van vrede genoemd, want de vrede betekent het rijk van de Heer, en het rijk van de Heer bestaat in de wederkerige liefde, waarin alleen de vrede woont, zoals bij Jesaja:

‘De bergen zullen wijken en de heuvelen wankelen, en Mijn barmhartigheid zal van u niet wijken, en het verbond van Mijn vrede zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer Jehovah’, (Jesaja 54:10);

waar de barmhartigheid, welke vanuit de liefde is, vredesverbond wordt genoemd.

Bij Ezechiël:

‘Ik zal een enige herder over hen verwekken, en hij zal hen weiden, Mijn knecht David, die zal ze weiden, en die zal hun tot een herder zijn, en Ik zal een vredesverbond met hen maken’, (Ezechiël 34:23, 25);

waar onder David duidelijk de Heer wordt verstaan; Zijn tegenwoordigheid bij de wedergeboren mens wordt beschreven door de woorden ‘Die zal ze weiden’.

Bij dezelfde:

‘Mijn knecht David zal koning over hen zijn, en zij zullen allen samen één Herder hebben, en Ik zal een vredesverbond met hen maken, het zal een verbond van eeuwigheid met hen zijn, en Ik zal ze geven, en zal ze doen vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid en Ik zal hun tot God zijn, en zij zullen Mij tot volk zijn’, (Ezechiël 37:24, 26, 27);

waar op dezelfde wijze de Heer onder David wordt verstaan; de liefde onder het heiligdom in het midden van hen; de tegenwoordigheid en de verbinding van de Heer in de liefde onder de woorden ‘Hij zal hun tot God zijn, en zij zullen Hem tot volk zijn’ hetgeen vredesverbond en verbond van eeuwigheid wordt genoemd.

Bij Maleachi:

‘Gij zult erkennen, dat Ik dit gebod tot u gezonden heb, opdat Mijn verbond met Levi zij, heeft Jehovah Zebaoth gezegd, Mijn verbond van het leven en van de vrede was met hem, en Ik gaf hem die tot vreze, en hij zal Mij vrezen’, (Maleachi 2:4, 5). In de hoogste zin is Levi de Heer, en vandaar de mens, die liefde en naastenliefde heeft, waarom het verbond van het leven en van de vrede in de liefde en in de naastenliefde is gelegen.

Bij Mozes, wanneer van Pinehas sprake is:

‘Zie, Ik geef hem mijn vredesverbond, en dit zal hem en zijn zaad na hem een verbond van eeuwig priesterdom zijn’, (Numeri 25:12, 13);

waar onder Pinehas niet Pinehas wordt verstaan, maar het priesterdom, dat door hem werd uitgebeeld, en dat de liefde betekent en wat tot de liefde behoort, zoals elk priesterdom van deze Kerk. Eenieder weet, dat Pinehas geen eeuwig priesterdom had.

Bij dezelfde:

‘Jehovah, uw God, die God Zelf is, de getrouwe God, welke het verbond en de barmhartigheid houdt die, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden, tot in het duizendste geslacht’, (Deuteronomium 7:9, 12);

waar duidelijk uitkomt, dat de tegenwoordigheid van de Heer bij de mens in de liefde het verbond is, want er wordt gezegd dat het verbond bestaat voor hen, die Hem liefhebben, en die Zijn geboden houden. Daar het verbond de verbinding van de Heer met de mens door de liefde is, volgt vanzelf, dat het ook de verbinding van de Heer is door alles, wat tot de liefde behoort, en dit zijn de waarheden van het geloof, en worden geboden genoemd; want alle geboden, ja zelfs de wet en de profeten, berusten op deze enige wet, dat men de Heer boven alles lief zal hebben en de naaste als zichzelf, dit blijkt uit de woorden van de Heer, (Mattheüs 22:34-39; Markus 12:28-35), waarom dan ook de tafelen, waarop de Tien Geboden zijn geschreven, de tafelen van het verbond werden genoemd. Daar het verbond of de verbinding bestaat door de wetten of de geboden der liefde, bestond dit verbond ook voor de maatschappelijke wetten, aan de Joodse Kerk door de Heer gegeven, welke wetten getuigenissen worden genoemd; voorts ook van de door de Heer bevolen riten van de Kerk, welke inzettingen worden genoemd. Al deze dingen worden gezegd tot het verbond te behoren, daar zij de liefde en de naastenliefde betreffen, zoals men leest van de koning Josia:

‘De koning stond aan de pilaar, en maakte een verbond voor Jehovah, om Jehovah na te wandelen, en Zijn Geboden, en Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen met ganse harte en met ganser ziel te houden, om te bevestigen, de woorden van het verbond’, (2 Koningen 23:3). Hieruit blijkt nu wat het verbond is, en dat het verbond innerlijk is, want de verbinding van de Heer met de mens geschiedt door de innerlijke dingen, en nooit door de uiterlijke dingen afgescheiden van de innerlijke. De uiterlijke dingen zijn alleen toonbeelden en uitbeeldingen van de innerlijke dingen, zoals de handeling van de mens het uitbeeldende toonbeeld van zijn denken en willen is, en zoals het werk van de naastenliefde het uitbeeldende toonbeeld is van de naastenliefde, welke binnen in de ziel en in het gemoed leeft. Aldus waren de riten van de Joodse Kerk uitbeeldende toonbeelden van de Heer, bijgevolg van de liefde en de naastenliefde, en van alles wat er uit voortvloeit; vandaar ontstaat het verbond en de verbinding door de innerlijke dingen van de mens; de uiterlijke dingen zijn alleen tekenen van het verbond, zoals zij ook worden genoemd. Dat het verbond of de verbinding door de innerlijke dingen tot stand komt, blijkt duidelijk, zoals bij Jeremia:

‘Ziet, de dagen komen, spreekt Jehovah, en Ik zal met het huis van Israël en met het huis van Jehuda een nieuw verbond maken, niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, daar zij Mijn verbond vernietigd hebben; maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, Ik zal Mijn wet in hun midden geven, en zal die op hun hart schrijven’, (Jeremia 31:31, 32, 33);

waar van een nieuwe Kerk sprake is. Er wordt duidelijk gezegd, dat het eigenlijke wezen van het verbond in de innerlijke dingen zetelt, en wel in het geweten, waarin de Wet geschreven wordt, welke wet, als gezegd, alles behelst, wat van de liefde is. Dat de uiterlijke dingen het verbond niet uitmaken, wanneer er geen innerlijke dingen aan zijn toegevoegd, en zij zo door de vereniging één en dezelfde zaak betrachten, maar dat zij tekenen van het verbond zijn, opdat ze door hen, als door uitbeeldende toonbeelden de Heer gedenken, blijkt hieruit, dat de sabbat en de besnijdenis tekenen van het verbond worden genoemd; de sabbat wordt bij Mozes gezegd:

‘De zonen Israëls zullen de sabbat houden, om de sabbat in hun geslachten tot een eeuwig verbond te maken; tussen Mij en tussen de zonen Israëls zal dit een teken in eeuwigheid zijn’, (Exodus 31:16, 17);

en de besnijdenis bij dezelfde:

‘Dit is Mijn verbond, dat gij houden zult tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u; dat al wat mannelijk is, u besneden wordt, en gij zult het vlees van uw voorhuid besnijden, en het zal tot een teken van het verbond zijn tussen Mij en tussen u’, (Genesis 17:10, 11). Vandaar wordt ook het bloed het bloed van het verbond genoemd, (Exodus 24:7, 8). De uiterlijke riten zijn hoofdzakelijk daarom tekenen van het verbond genoemd, opdat men daarbij de innerlijke dingen zou gedenken, dat wil zeggen, die dingen welke zij betekenden. Al de riten van de Joodse Kerk waren niets anders, en daarom werden ook die dingen, welke hun de innerlijke dingen in herinnering brachten, tekenen genoemd, bijvoorbeeld dat men het hoogste gebod op de hand moest binden en tot voorhoofdspansel maken, zoals bij Mozes:

‘Gij zult Jehovah, uw God, liefhebben, uit uw ganse hart, en uw ganse ziel, en uit al uw krachten, en gij zult deze woorden tot een teken binden op uw hand, en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen’, (Deuteronomium 6:5, 8; 11:13, 18);

waar de hand de wil betekent, omdat zij de macht betekent, want de macht behoort tot de wil; de voorhoofdspanselen tussen de ogen betekenen het verstand, en zo is het teken de herinnering aan het hoogste gebod of aan de wet, in haar geheel samengevat, opdat het gebod voortdurend in de wil en voortdurend in de gedachte is, dat wil zeggen, opdat de tegenwoordigheid van de Heer en van de liefde in de ganse wil en in elke gedachte is. Van dien aard is de tegenwoordigheid van de Heer, en door Hem de tegenwoordigheid van de wederkerige liefde bij de engelen. Over de aard van deze voortdurende tegenwoordigheid zal, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen volgt, gesproken worden. Op dezelfde wijze betekent hier, waar gezegd wordt dit is het teken van het verbond, dat Ik geef tussen Mij en tussen u, Mijn boog heb Ik gegeven in de wolk, en hij zal zijn tot een teken van verbond tussen Mij en tussen de aarde, het teken niets anders dan de aanwijzing van de tegenwoordigheid van de Heer in de naastenliefde, en zo de herinnering bij de mens. Maar hoe hieruit, namelijk uit de boog in de wolk, de aanwijzing en de herinnering voortkomen, zal, door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in wat volgt gezegd worden

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl