ბიბლია

 

Exodus 31

Სწავლა

   

1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Zie, Ik heb met name geroepen Bezaleel, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda.

3 En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid, en met verstand, en met wetenschap, namelijk in alle handwerk;

4 Om te bedenken vernuftigen arbeid; te werken in goud, en in zilver, en in koper,

5 En in kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk.

6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een iegelijk, die wijs van hart is, heb Ik wijsheid gegeven; en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb.

7 Namelijk de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis, en het verzoendeksel, dat daarop zal zijn, en al het gereedschap der tent;

8 En de tafel, met haar gereedschap; en den louteren kandelaar, met al zijn gereedschap; en het reukaltaar;

9 Ook des brandoffers altaar, met al zijn gereedschap; en het wasvat met zijn voet;

10 En de ambtsklederen, en de heilige klederen van den priester Aaron, en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bedienen;

11 Ook de zalfolie, en het reukwerk van welriekende specerijen voor het heiligdom; naar alles, wat Ik u geboden heb, zullen zij het maken.

12 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

13 Gij nu, spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden, bij uw geslachten; opdat men wete, dat Ik de HEERE ben, Die u heilige.

14 Onderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want een ieder, die op denzelven enig werk doet, die ziel zal uitgeroeid worden uit het midden harer volken.

15 Zes dagen zal men het werk doen; doch op den zevenden dag is de sabbat der rust, een heiligheid des HEEREN! Wie op de sabbatdag arbeid doet, zal zekerlijk gedood worden.

16 Dat dan de kinderen Israels de sabbat houden, de sabbat onderhoudende in hun geslachten, tot een eeuwig verbond.

17 Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israels een teken in eeuwigheid zijn; dewijl de HEERE, in zes dagen, den hemel en de aarde gemaakt, en op den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft.

18 En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinai te spreken geeindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods.

   

სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9437

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 10837  
  

9437. En Mozes was op de berg veertig dagen en veertig nachten; dat dit betekent het volledige ten aanzien van de inlichting en de invloeiing, staat vast uit de betekenis van veertig, dus het volledige.

Dat veertig het volledige is, komt omdat vier het volle is, nrs. 9103, eender tien, nrs. 3107, 4638; en het getal veertig rijst op uit vier met tien vermenigvuldigd; de vermenigvuldigde getallen betekenen immers iets eenders als de enkelvoudige, waaruit zij vermenigvuldigd zijn, nrs. 5291, 5335, 5708, 7973; dat alle getallen in het Woord dingen betekenen, zie de nrs. 575, 3252, 4264, 4495, 4670, 5265, 6175; vandaar nu is het, dat Mozes veertig dagen en veertig nachten op de berg was.

Dat veertig hier het volledige betekent ten aanzien van de inlichting en ten aanzien van de invloeiing, blijkt uit wat volgt in de hoofdstukken 25 en 27, daar worden de zaken vermeld waarover hij werd ingelicht, dus die met betrekking tot de ark, tot Aharon, ten aanzien van de urim en de thumim, ten aanzien van de slachtoffers; dat zij ook het volledige ten aanzien van de invloeiing betekenen, komt omdat Mozes vanaf die tijd het uiterlijk heilige van het Woord begon uit te beelden, dus bemiddelend tussen de Heer en het volk en de bemiddeling vond plaats door de invloeiing door dat heilige in het uitbeeldende, waarin het volk was, nr. 9419.

Omdat veertig het volledige betekende, bleef daarom Mozes op de berg Sinaï niet alleen ditmaal, maar ook een andermaal ‘veertig dagen en veertig nachten’, (Exodus 34:28; Deuteronomium 9:18,25; 10:10) en zwierven daarom de zonen Israëls veertig jaren in de woestijn, en zoals gezegd wordt ‘totdat dat gehele geslacht voleindigd was’, (Numeri 14:33,34; 32:13).

En daarom werd door Jona tot de inwoners van Ninive gezegd, ‘dat de stad na veertig dagen zou worden omgekeerd’, (Jona 3:4).

En daarom werd het de profeet geboden ‘op de rechterzijde te liggen en de ongerechtigheid van het huis van Juda te dragen veertig dagen’, (Ezechiël 4:6).

Daarom wordt het eveneens van Egypte gezegd, dat het aan een volledige verlatenheid zou worden gegeven veertig jaren en daarna uit de volken zou worden vergaderd’, (Ezechiël 29:11-13).

En daarom ‘regende het op de aarde, zodat zij met een vloed werd overstroomd, veertig dagen en veertig nachten’, (Genesis 7:4,12,17).

Daaruit blijkt, waarom het was bepaald ‘dat de snoodaard met veertig slagen zou worden geslagen’, (Deuteronomium 25:3); veertig slagen immers betekenden de straf ten volle.

Vandaar eveneens blijkt, wat er wordt verstaan in de profetie van Deborah en Barak ‘dat er geen schild, noch een spies was gezien in de veertig duizenden Israëls’, (Richteren 5:8); in de veertig duizenden Israëls is in allen.

Vandaar blijkt ook, waarom de tempel die door Salomo was gebouwd ‘veertig ellen lang was’, (1 Koningen 6:17); evenzo de nieuwe tempel (Ezechiël 41:2); met de tempel immers wordt in de hoogste zin de Heer aangeduid, in de innerlijke zin de hemel en de Kerk en dus met veertig het volledige ten aanzien van de uitbeelding; evenzo elders.

OVER DE AARDBOLLEN IN DE STERRENHEMEL; EN OVER DE INWONERS, GEESTEN EN ENGELEN DAAR.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl