ბიბლია

 

Exodus 31

Სწავლა

   

1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Zie, Ik heb met name geroepen Bezaleel, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda.

3 En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid, en met verstand, en met wetenschap, namelijk in alle handwerk;

4 Om te bedenken vernuftigen arbeid; te werken in goud, en in zilver, en in koper,

5 En in kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk.

6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een iegelijk, die wijs van hart is, heb Ik wijsheid gegeven; en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb.

7 Namelijk de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis, en het verzoendeksel, dat daarop zal zijn, en al het gereedschap der tent;

8 En de tafel, met haar gereedschap; en den louteren kandelaar, met al zijn gereedschap; en het reukaltaar;

9 Ook des brandoffers altaar, met al zijn gereedschap; en het wasvat met zijn voet;

10 En de ambtsklederen, en de heilige klederen van den priester Aaron, en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bedienen;

11 Ook de zalfolie, en het reukwerk van welriekende specerijen voor het heiligdom; naar alles, wat Ik u geboden heb, zullen zij het maken.

12 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

13 Gij nu, spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden, bij uw geslachten; opdat men wete, dat Ik de HEERE ben, Die u heilige.

14 Onderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want een ieder, die op denzelven enig werk doet, die ziel zal uitgeroeid worden uit het midden harer volken.

15 Zes dagen zal men het werk doen; doch op den zevenden dag is de sabbat der rust, een heiligheid des HEEREN! Wie op de sabbatdag arbeid doet, zal zekerlijk gedood worden.

16 Dat dan de kinderen Israels de sabbat houden, de sabbat onderhoudende in hun geslachten, tot een eeuwig verbond.

17 Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israels een teken in eeuwigheid zijn; dewijl de HEERE, in zes dagen, den hemel en de aarde gemaakt, en op den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft.

18 En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinai te spreken geeindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods.

   

სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10372

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 10837  
  

10372. Tussen Mij en tussen de zonen Israëls een teken dit tot de eeuw; dat dit betekent dat daardoor zij die van de Kerk zijn, worden onderscheiden van hen die niet van de Kerk zijn, staat vast uit de betekenis van het teken, namelijk dat waardoor zij worden gekend, nr. 10357; dus eveneens dat waardoor zij worden onderscheiden.

Uit de uitbeelding van de zonen Israëls, namelijk de Kerk, waarover in nr. 9340, vandaar wordt met het teken tussen Jehovah en tussen de zonen Israëls, datgene aangeduid waardoor zij die van de Kerk zijn worden onderscheiden van hen die niet van de Kerk zijn, namelijk door de erkenning van het één-zijn van het Goddelijke en het Menselijke van de Heer, nr. 10370.

Dat er geen Kerk is waar de Heer niet wordt erkend, leert ook de Kerk zelf en eveneens leert de Heer Zelf, dat in Zijn Menselijke het Goddelijke Zelf is, bij Johannes: ‘De Vader en Ik, één zijn Wij; gelooft dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader ben’, (Johannes 10:30,38).

Bij dezelfde: ‘Gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is’, (Johannes 14:6-11).

Bij dezelfde: ‘Jezus zei: De ure is gekomen, Vader, verheerlijk Uw Zoon en Uw Zoon zal U verheerlijken; al Mijn dingen zijn Uwe en al Uw dingen Mijne’, (Johannes 17:1,10).

Bij dezelfde: ‘Nu is de Zoon des Mensen verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem en God zal Hem verheerlijken in Zichzelf’, (Johannes 13:31,32); en bij dezelfde: ‘Indien gij Mij hebt gekend, hebt gij ook Mijn Vader gekend en van nu aan hebt gij Hem gekend en hebt gij Hem gezien; wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien’, (Johannes 14:6-11).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl