ბიბლია

 

Exodus 31

Სწავლა

   

1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Zie, Ik heb met name geroepen Bezaleel, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda.

3 En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid, en met verstand, en met wetenschap, namelijk in alle handwerk;

4 Om te bedenken vernuftigen arbeid; te werken in goud, en in zilver, en in koper,

5 En in kunstige steensnijding, om in te zetten, en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk.

6 En Ik, zie, Ik heb hem bijgevoegd Aholiab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een iegelijk, die wijs van hart is, heb Ik wijsheid gegeven; en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb.

7 Namelijk de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis, en het verzoendeksel, dat daarop zal zijn, en al het gereedschap der tent;

8 En de tafel, met haar gereedschap; en den louteren kandelaar, met al zijn gereedschap; en het reukaltaar;

9 Ook des brandoffers altaar, met al zijn gereedschap; en het wasvat met zijn voet;

10 En de ambtsklederen, en de heilige klederen van den priester Aaron, en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bedienen;

11 Ook de zalfolie, en het reukwerk van welriekende specerijen voor het heiligdom; naar alles, wat Ik u geboden heb, zullen zij het maken.

12 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

13 Gij nu, spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden, bij uw geslachten; opdat men wete, dat Ik de HEERE ben, Die u heilige.

14 Onderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want een ieder, die op denzelven enig werk doet, die ziel zal uitgeroeid worden uit het midden harer volken.

15 Zes dagen zal men het werk doen; doch op den zevenden dag is de sabbat der rust, een heiligheid des HEEREN! Wie op de sabbatdag arbeid doet, zal zekerlijk gedood worden.

16 Dat dan de kinderen Israels de sabbat houden, de sabbat onderhoudende in hun geslachten, tot een eeuwig verbond.

17 Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israels een teken in eeuwigheid zijn; dewijl de HEERE, in zes dagen, den hemel en de aarde gemaakt, en op den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft.

18 En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinai te spreken geeindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods.

   

სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10361

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 10837  
  

10361. Omdat heilig deze voor ulieden is; dat dit betekent: daarvandaan is al het goede en het ware die de Kerk maken, staat vast uit de betekenis van heilig, namelijk al datgene en alleen dat wat voortgaat vanuit de Heer, nrs. 9479, 9680, 9820, dus het goede van de liefde en het ware van het geloof, want deze zijn het die voortgaan uit de Heer.

Dat die de Kerk bij de mensen en de hemel bij de engelen maken, kan hieruit vaststaan dat de liefde en het geloof de wezenlijke dingen van de Kerk zijn, omdat zij de mensen en de engelen met de Heer verbinden, het goede van de liefde van hun wil en het ware van het geloof van hun verstand, dus alle dingen van hen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

სვედენბორგის ნაშრომებიდან

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9167

შეისწავლეთ ეს პასაჟი.

  
/ 10837  
  

9167. Of hij niet zijn hand zal gelegd hebben aan het werk van zijn genoot en de heer ervan het zal genomen hebben; dat dit betekent de verbinding onder het goede, staat vast uit de betekenis van of hij niet zijn hand zal gelegd hebben aan het werk van zijn genoot, wanneer het wordt gezegd van het uiterlijk en innerlijk ware en goede, dus of zij het goede zullen zijn binnengegaan, nr. 9155, dus of zij onder het goede zijn verbonden; wat de verbinding onder het goede is, zie nr. 9154; en uit de betekenis van de heer, namelijk het goede, nr. 9154, dus is of de heer ervan het niet zal genomen hebben, of het goede ze door de verbinding tot de zijne zal gemaakt hebben.

Dat de heer het goede is, komt omdat het goede bij de geestelijke mens op de eerste plaats is, dit is de heer; volgens het hoedanige van het goede zijn ook alle waarheden geschikt bij de mens, zoals door de heer des huizes.

Vandaar komt het, dat onder de Heer in het Woord de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede wordt verstaan en onder God, Koning en Meester, de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware; zoals bij Mozes: ‘Jehovah uw God, Hijzelf de God der goden en de Heer der heren’, (Deuteronomium 10:17); bij Johannes: ‘Het Lam zal hen overwinnen, omdat het de Heer der heren is en de Koning der koningen’, (Openbaring 17:14).

Bij dezelfde: ‘Hij heeft op Zijn bekleedsel en op Zijn dij een Naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heren’, (Openbaring 19:16; dat de Heer wordt genoemd God ten aanzien van het Goddelijk Ware, zie de nrs. 2586, 2769, 2807, 2822, 4402, 7268, 8988; en eveneens dat Hij wordt genoemd Koning ten aanzien van het Goddelijk Ware, nrs. 2015, 3009, 3670, 4581, 4966, 5068, 6148; daaruit blijkt, dat de Heer wordt genoemd Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede, want waar wordt gesproken over het Ware in het Woord, daar wordt ook gesproken over het Goede, nrs. 683, 793, 801, 2516, 2618, 2712, 2803, 3004, 4138, 5138, 5502, 6343, 8339.

Bij Johannes: ‘Gij noemt Mij Meester en Heer en gij zegt het recht, want Ik ben het; Ik, gewassen heb Ik uw voeten, de Heer en de Meester’, (Johannes 13:13,14); de Heer wordt daar ook Heer genoemd krachtens het Goddelijk Goede en Meester krachtens het Goddelijk Ware.

Bij Maleachi: ‘Plotseling zal tot Zijn tempel komen de Heer, Die gijlieden zoekt en de Engel des verbonds, Die gijlieden verlangt’, (Maleachi 3:1), daar ten aanzien van de Komst van de Heer, waar Hij Heer wordt genoemd krachtens het Goddelijk Goede en Engel krachtens het Goddelijk Ware, nrs. 1925, 2821, 3039, 4085, 4295, 6280.

Vandaar komt het dat in het oude Testament zo vaak wordt gezegd de Heer Jehovih en wel wanneer Hij wordt aangesmeekt, waarmee wordt aangeduid: O, goede Jehovah, nrs. 1793, 2921; en dat in het nieuwe Testament Heer wordt gezegd in plaats van Jehovah, nr. 2921.

Hieruit kan men eveneens weten, wat er wordt verstaan onder deze dingen bij Mattheüs: ‘Niemand kan twee heren dienen; want òf hij zal de een haat toedragen en de ander liefhebben’, (Mattheüs 6:24); twee heren zijn het goede en het boze; de mens zal immers òf in het goede òf in het boze zijn; in het ene en het andere kan hij niet zijn.

Hij kan in verscheidene ware dingen zijn, maar die geordend zijn onder één goede; het goede immers maakt de hemel bij de mens, het boze echter de hel; hij zal zijn òf in de hemel, niet in het ene en tegelijk in het andere, noch tussen het ene en het andere.

Daaruit nu blijkt wat in het Woord wordt verstaan onder de Heer.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl