La Bibbia

 

Ezechiël 38:10

Studio

       

10 Alzo zegt de Heere Heere: Te dien dage zal het ook geschieden, dat er raadslagen in uw hart zullen opkomen, en gij zult een kwade gedachte denken,

La Bibbia

 

Daniël 11:40

Studio

       

40 En op den tijd van het einde, zal de koning van het Zuiden tegen hem met hoornen stoten; en de koning van het Noorden zal tegen hem aanstormen, met wagenen, en met ruiteren, en met vele schepen; en hij zal in de landen komen, en hij zal ze overstromen en doortrekken.

Dalle opere di Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1093

Studia questo passo

  
/ 10837  
  

1093. Dat ‘vervloekt zij Kanaän’ betekent, dat de van de innerlijke godsdienst gescheiden uiterlijke godsdienst zich van de Heer afwendt, blijkt uit de betekenis van Kanaän en uit de betekenis van vervloekt worden. Dat Kanaän de van de innerlijke godsdienst gescheiden uiterlijke godsdienst is, blijkt uit hetgeen eerder met betrekking tot Kanaän is gezegd; voorts hieruit, dat hij vervloekt wordt genoemd, en uit hetgeen volgt, namelijk, dat hij een knecht der knechten zal zijn, en wel voor beiden, zowel voor Sem als voor Jafet, een knecht, hetgeen niets anders kan zijn dan iets, dat van de Kerk zelf gescheiden is, zoals de godsdienst alleen in uiterlijke dingen. Uit de betekenis van vervloekt worden, dat zich afwenden betekent, want de Heer vervloekt nooit iemand en toornt zelfs niet eens, maar het is de mens die zichzelf vervloekt, omdat hij zich afwendt van de Heer, hierover zie men hetgeen eerder is gezegd en aangetoond in de nrs. 223, 245, 592; even ver is de Heer er van verwijderd, iemand te vervloeken en tegen iemand te toornen, als de hemel verwijderd is van de aarde. Wie toch kan geloven, dat de Heer, die alwetend en almachtig is, en het heelal met wijsheid regeert, en zo oneindig verheven is boven alle zwakheden, toornt tegen zulk erbarmelijk stof, dat wil zeggen, tegen de mensen, die nauwelijks enigermate weten, wat zij doen, en uit zichzelf niets dan het kwade vermogen; daarom is er bij de Heer nooit toornen, maar erbarmen. Dat hier verborgenheden schuilen, kan men alleen reeds hieruit zien, dat niet Cham vervloekt wordt, hoewel hij het toch was, die de naaktheid van zijn vader zag en het zijn broeders te kennen gaf, maar Kanaän, zijn zoon, die niet zijn enige zoon en ook niet zijn eerstgeborene was, maar naar de orde der geboorten de vierde, zoals uit het volgende tiende hoofdstuk blijkt, waar de zonen van Cham genoemd worden: Kusch, Misraïm, Put en Kanaän (vers 6); voorts hieruit, dat de Goddelijke Wet bepaalde, dat de zoon de ongerechtigheid van de vader niet dragen zou, zoals blijkt bij Ezechiël:

‘De ziel, die gezondigd heeft, zal sterven; de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid van de vader, en de vader zal niet dragen de ongerechtigheid van de zoon’, (Ezechiël 18:20; Deuteronomium 24:16; 2 Koningen 14:6);

alsmede hieruit, dat deze ongerechtigheid zo gering lijkt, namelijk dat hij alleen maar de naaktheid van zijn vader zag, en het zijn broers te kennen gaf, dat daarom nooit een geheel nageslacht vervloekt zou kunnen worden. Hieruit blijkt, dat in deze woorden verborgenheden vervat zijn; dat hier niet Cham, maar Kanaän genoemd wordt, komt omdat Cham het van de naastenliefde gescheiden geloof in de geestelijke Kerk betekent, dat niet vervloekt kan worden, aangezien in het geloof in deze Kerk heiligheid is, omdat waarheid, hoewel zij geen geloof is wanneer er geen naastenliefde is, niettemin, daar de mens door de erkentenissen van het geloof wordt wedergeboren, aan de naastenliefde kan worden toegevoegd, en zo in zekere zin haar broeder is of haar broeder worden kan; daarom wordt niet Cham maar Kanaän vervloekt. Bovendien waren ook de bewoners van het land Kanaän merendeels van dien aard, dat zij de ganse godsdienst in uiterlijke dingen stelden, zowel de Joden daar als de heidenen. Dit zijn verborgenheden, die in deze woorden liggen, en als dit niet het geval was, zou Kanaän nooit in de plaats van Cham zijn gesteld. Dat de van de innerlijke godsdienst gescheiden uiterlijke godsdienst zich afwendt, en zo zichzelf vervloekt, blijkt voldoende hieruit, dat zij, die in de uiterlijke godsdienst zijn, op niets anders acht geven dan op de wereldse, lichamelijke en aardse dingen, en dus naar beneden zien, en in die dingen hun ziel en hun leven onderdompelen; hierover zal gehandeld worden in hetgeen nu volgt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl