Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4482

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4482. En het land, ziet, het is breed van ruimten vóór hen; dat dit de uitbreiding betekent, namelijk van het ware dat van de leer is, staat vast uit de betekenis van het land, te weten de Kerk, nr. 4480;

en uit de betekenis van breed van ruimten, namelijk de uitbreiding ten aanzien van de ware dingen, dus ten aanzien van de dingen die van de leer zijn. In het Woord betekenen de dingen die volgens afmetingen worden beschreven, in de innerlijke zin niet maten, maar hoedanigheden van de staat; maten immers sluiten ruimten in en in het andere leven zijn er geen ruimten, zoals er ook geen tijden zijn, maar daarmee stemmen de staten overeen, zie de nrs. 2625, 2837, 3356, 3387, 3404, 4321;

en omdat dit zo is, betekenen lengten, breedten en hoogten, die tot de gemeten ruimte behoren, zulke dingen als die tot een staat behoren. Dat de lengte het heilige betekent, de hoogte het goede en de breedte het ware, zie de nrs. 650, 1613, 3433, 3434;

vandaar komt het dat met ‘het land breed van ruimten’ de uitbreiding van het ware dat van de leer in de Kerk is, wordt aangeduid. Wie niet weet dat er in het Woord een ander geestelijke is dan wat in de letterlijke zin uitkomt, kan niet anders dan verwonderd zijn dat er gezegd wordt dat met het land breed van ruimten, de uitbreiding wordt aangeduid van het ware dat van de leer is in de Kerk; maar dat het daarmee niettemin zo gesteld is, kan vaststaan uit de plaatsen waar ‘breedte’ in het Woord genoemd wordt, zoals bij Jesaja:

‘Aschur zal gaan door Jehudah, hij zal overstromen en doorgaan, hij zal tot aan de hals reiken en de uitbreidingen van zijn vleugels zullen de volheid zijn van de breedte des lands’, (Jesaja 8:8).

Bij David:

‘Jehovah, Gij hebt mij niet besloten in de hand van de vijand; Gij hebt mijn voeten doen staan in de breedte’, (Psalm 31:9).

Bij dezelfde:

‘Uit de benauwdheid heb ik Jah aangeroepen; Hij zal mij antwoorden in de breedte’, (Psalm 118:5).

Bij Habakuk:

‘Ik wek de Chaldeeën op, een bittere en snelle natie, wandelende in de breedten der aarde’, (Habakuk 1:6);

met de breedten wordt daar niets anders aangeduid dan het ware van de Kerk. De oorzaak waarom de breedte dit betekent, is deze dat in de geestelijke wereld of in de hemel de Heer het middelpunt van allen is, daar is Hij immers de Zon. Zij die in de staat van het goede zijn, zijn innerlijk volgens de hoedanigheid en de hoeveelheid van het goede waarin zij zijn; vandaar wordt van hoogte gesproken met betrekking tot het goede; zij die in een eendere graad van het goede zijn, zijn ook in een eendere graad van het ware en zoals het ware op een zelfde afstand of om anders te zeggen in dezelfde omtrek; vandaar wordt van breedte gesproken met betrekking tot de ware dingen; en daarom wordt onder breedte niets anders verstaan door de engelen die bij de mens zijn, wanneer hij het Woord leest; zoals in de historische dingen ervan, daar waar gehandeld wordt over: de ark, over het altaar, de tempel, de ruimten buiten de steden en dan met de afmetingen daar ten aanzien van de lengten, breedten en hoogten, niets anders dan de staten van het goede en het ware worden doorvat; eender daar waar wordt gehandeld over de Nieuwe Aarde, het Nieuwe Jeruzalem en over de Nieuwe Tempel, bij, (Ezechiël 40 tot en met 47). Dat daarmee de hemel en de Nieuwe Kerk wordt aangeduid, kan uit de afzonderlijke dingen daar vaststaan; ook bij Johannes, waar van het Nieuwe Jeruzalem wordt gezegd, dat zij vierkant zal zijn en haar lengte zo groot als haar breedte, (Openbaring 21:16). De dingen die in de geestelijke wereld innerlijk zijn, worden door de hogere dingen beschreven en die welke uiterlijk zijn door de lagere, nr. 2148.

De mens immers vat de innerlijke en de uiterlijke dingen niet anders wanneer hij in de wereld is, omdat hij in ruimte en tijd is en de dingen die van ruimte en tijd zijn, in de ideeën van zijn denken zijn binnengetreden en het merendeel ervan hebben doortrokken. Daaruit blijkt ook dat de dingen die tot maten behoren, dus de begrenzingen van ruimten, zoals hoogten, lengten en breedten, in de geestelijke zin de dingen zijn die de staten van de aandoeningen van het goede en van de aandoeningen van het ware bepalen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4321

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4321. Hoewel deze dingen de mens tegenstrijdig en ongelooflijk toeschijnen, mogen zij toch niet geloochend worden, omdat de ondervinding zelf dit dicteert; indien men alle dingen zou loochenen waarvan men de oorzaken niet weet, dan zou men ontelbare dingen loochenen die in de natuur bestaan waarvan men nauwelijks voor één tienduizendste deel de oorzaken kent; want daarin zijn zo vele en zulke grote verborgenheden, dat die welke de mens kent nauwelijks iets zijn in verhouding tot die welke hij niet kent, hoe moet het dan niet gesteld zijn met de verborgenheden die in de sfeer bestaan die boven de natuur is, dat wil zeggen, in de geestelijke wereld; zoals bijvoorbeeld dit: dat er één enig leven is en dat vanuit dat leven allen leven en eenieder anders dan de ander; dat ook de bozen vanuit dat zelfde leven leven en eveneens de hellen; en dat het invloeiende leven werkt overeenkomstig de opneming; dat de hemel door de Heer zo is geordend dat deze één Mens weergeeft, waarom deze de Grootste Mens wordt genoemd, en dat vandaar de afzonderlijke dingen die bij de mens zijn, daarmee overeenstemmen; dat de mens zonder de invloeiing daaruit in de afzonderlijke dingen bij hem zelfs niet een enkel ogenblik kan blijven bestaan; dat allen in de Grootste Mens hun bestendige ligging innemen overeenkomstig het hoedanige en de staat van het ware en goede waarin zij zijn; dat de ligging daar niet een ligging is maar een staat en dat vandaar diegenen bestendig aan de linkerzijde verschijnen die aan de linkerzijde zijn en aan de rechterzijde die aan de rechterzijde zijn, naar voren zij die vooraan zijn, van achteren zij die achteraan zijn; aan het vlak van het hoofd, de borst, de rug, de lendenen, de voeten, boven het hoofd en onder de voetzolen, rechtstandig en schuin, op grotere of kleinere afstand, zij die daar zijn, hoe ook en naar welke streek ook de geest zich rond keert; dat de Heer als Zon bestendig aan de rechterzijde verschijnt op gemiddelde hoogte daar, een weinig boven het vlak van het rechteroog; en dat alle dingen daar betrekking hebben op de Heer als Zon en op het middelpunt, dus op hun Enige, waaruit zij ontstaan en blijven bestaan; en omdat allen voor de Heer bestendig in hun ligging overeenkomstig de staten van het goede en ware verschijnen, verschijnen zij daarom aan de afzonderlijken evenzo; de oorzaak hiervan is dat het leven van de Heer en dus de Heer, is in allen die in de hemel zijn; behalve ontelbare andere verborgenheden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl