Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3994

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3994. En al het zwarte vee onder de lammeren; dat dit het eigene van de onschuld betekent, dat van het door Laban aangeduide goede is, staat vast uit de betekenis van het zwarte, namelijk het eigene, waarover eerder in nr. 3993;

en uit de betekenis van het lam, namelijk de onschuld, waarover hierna. Met het eigene van de onschuld, dat door het zwarte onder de lammeren wordt aangeduid, is het als volgt gesteld: in elk goede moet onschuld zijn opdat het het goede zal zijn; naastenliefde zonder onschuld is de naastenliefde niet, nog minder de liefde tot de Heer; daarom is de onschuld het wezenlijke zelf van de liefde en van de naastenliefde, dus van het goede. Het eigene van de onschuld is dat men weet, erkent en gelooft, niet met de mond maar met het hart, dat niets dan het boze is uit de mens zelf en al het goede uit de Heer en dus dat het eigene van hem niets dan zwart is, namelijk zowel het wilsdeel van het eigene, dat boos is, als het verstandsdeel van het eigene dat het valse is; wanneer de mens van harte in deze belijdenis en in dit geloof is, dan vloeit de Heer met het goede en ware in en boezemt Hij hem het hemels eigene in, dat het blanke en het blinkende is; nooit kan iemand in de ware vernedering zijn, tenzij hij van harte in die erkenning en dat geloof is, want dan is hij in de vernietiging van zich, ja zelfs in de verafschuwing van zich en dus zo van zichzelf verwijderd; zo is hij dus dan in de staat om het Goddelijke van de Heer op te nemen; vandaar komt het, dat de Heer met het goede in een nederig en verslagen hart invloeit; zodanig is het eigene van de onschuld, dat hier wordt aangeduid door het zwarte onder de lammeren dat Jakob voor zich uitkoos; maar het witte onder de lammeren is de verdienste die in de goede dingen wordt gesteld; dat het witte de verdienste is, werd eerder in nr. 3993 gezegd; dit heeft Jakob niet gekozen, omdat het tegen de onschuld indruist, want wie verdienste in goede dingen stelt, erkent en gelooft dat al het goede uit hemzelf is, want hij beschouwt zichzelf in de goede dingen die hij doet, niet de Heer; vandaar eist hij beloning vanwege de verdienste en daarom veracht iemand van dien aard de anderen bij zichzelf vergeleken, ja, verdoemt hen ook en zo verwijdert hij zich voor even zoveel van de hemelse orde, dat wil zeggen, van het goede en ware. Hieruit kan vaststaan dat de naastenliefde jegens de naaste en de liefde tot de Heer nooit kan bestaan tenzij daarin onschuld is en dus dat niemand in de hemel kan komen tenzij hij iets van onschuld heeft, overeenkomstig de woorden van de Heer:

‘Voorwaar zeg Ik u zo wie het Koninkrijk Gods niet zal opgenomen hebben gelijk een klein kind, die zal in hetzelve niet ingaan’, (Markus 10:15; Lukas 18:17);

door het kleine kind wordt hier en elders in het Woord de onschuld aangeduid; zie wat hierover eerder is gezegd, namelijk dat de kindsheid niet de onschuld is, maar dat de onschuld in de wijsheid woont, nrs. 2305, 3494; hoedanig de onschuld van de kindsheid is en hoedanig de onschuld van de wijsheid, nrs. 2306, 3183;

en verder hoedanig het eigene is dat met de onschuld en de naastenliefde door de Heer is levend gemaakt, nr. 154;

dat de onschuld maakt dat het goede het goede is, nrs. 2526, 2780.

Dat de lammeren de onschuld betekenen, kan uit tal van plaatsen in het Woord blijken, waarvan de volgende als bewijs mogen worden aangevoerd; bij Jesaja:

‘De wolf zal met het lam vertoeven en de luipaard zal met het geitenbokje nederliggen en het kalf en de jonge leeuw en de os tezamen en een kleine knaap zal ze leiden’, (Jesaja 11:6);

daar wordt over het rijk van de Heer gehandeld en over de staat van vrede en onschuld daar; de wolf staat voor degenen die tegen de onschuld zijn, het lam voor hen die in de onschuld zijn. Evenzo elders bij dezelfde:

‘De wolf en het lam tezamen weiden en de leeuw zal stro eten als de os en voor de slang zal stof haar brood zijn; zij zullen niet boos doen en niet verderven in de ganse berg van Mijn heiligheid’, (Jesaja 65:25);

de wolf staat, net als eerder, voor degenen die tegen de onschuld zijn en het lam voor hen die in de onschuld zijn. Omdat de wolf en het lam tegenovergestelden zijn, zei de Heer ook tot de zeventig die Hij uitzond, bij Lukas:

‘Ziet, Ik zend u als lammeren in het midden der wolven’, (Lukas 10:3).

Bij Mozes:

‘Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots en olie uit de kei van de rots, boter van het grootvee en melk van het kleinvee, met het vet der lammeren en der rammen, der zonen van Basan’, (Deuteronomium 32:13, 14);

daar wordt in de innerlijke zin gehandeld over de hemelse dingen van de Oude Kerk; het vet van de lammeren voor de naastenliefde van de onschuld. In de oorspronkelijke taal worden lammeren door verschillende namen uitgedrukt en daarmee de onderscheiden graden van de onschuld aangeduid; want in elk goede moet, zoals gezegd, onschuld zijn opdat het het goede is en vandaar eveneens in het ware; hier worden de lammeren uitgedrukt met een woord waarmee ook de schapen worden uitgedrukt zoals in, (Leviticus 1:10; 3:7; 5:6; 17:3; 22:19; Numeri 18:17) en wat wordt aangeduid is de onschuld van het geloof, dat van de naastenliefde is; met andere woorden elders, als bij Jesaja:

‘Zend het lam van de heerser des lands, van de rots naar de woestijn tot de berg der dochter van Zion’, (Jesaja 16:1);

met nog een ander woord bij dezelfde:

‘De Heer Jehovih komt in sterkte en Zijn arm zal voor Hem heersen; gelijk een herder zal Hij Zijn kudde weiden, in Zijn arm zal Hij de lammeren verzamelen en in Zijn schoot dragen, de zogenden zal Hij leiden’, (Jesaja 40:10, 11);

de lammeren in de arm verzamelen en in de schoot dragen, staat voor hen die in de naastenliefde zijn waarin onschuld is.

Bij Johannes:

‘Toen Jezus zich geopenbaard had, zei Hij tot Petrus: Simon Jona, hebt gij Mij meer lief dan dezen. Hij zegt tot Hem: Ja Heer, gij weet dat ik U liefheb. Hij zegt tot hem: Weid Mijn lammeren. Hij zegt wederom: Simon Jona, hebt gij Mij lief. Hij zegt tot Hem: Ja Heer, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zegt tot hem: Weid Mijn schapen’, (Johannes 21:15, 16);

door Petrus wordt hier als elders het geloof aangeduid, zie de voorrede tot hoofdstuk 18 en de voorrede tot hoofdstuk 22 van Genesis en nr. 3750;

en omdat het geloof niet het geloof is, tenzij het is vanuit de naastenliefde jegens de naaste en zo vanuit de liefde tot de Heer en ook de naastenliefde en de liefde niet de naastenliefde en de liefde is tenzij vanuit de onschuld, is het daarom dat de Heer eerst vraagt of hij Hem liefheeft, dat wil zeggen, of de liefde in het geloof is en daarna zegt:

‘Weid Mijn lammeren’, dat wil zeggen hen die in de onschuld zijn; en daarop na dezelfde vraag, zegt:

‘Weid Mijn schapen’, dat wil zeggen hen die in de naastenliefde zijn. Omdat de Heer de Onschuld zelf is welke in Zijn rijk is, want uit Hem is het al van de onschuld, wordt de Heer vandaar het Lam genoemd, zoals bij Johannes:

‘Des anderen daags zag Johannes de Doper Jezus tot hem komen en hij zei:

‘Zie, het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt’, (Johannes 1:29, 36). En in de Openbaring:

‘Met het Lam zullen zij strijden, maar het Lam zal hen overwinnen, omdat het de Heer der heren is en de Koning der koningen en die met Hem zijn, zijn de geroepenen en de uitverkorenen’, (Openbaring 17:14);

en bovendien elders in de, (Openbaring 5:6; 6:1, 16; 7:9, 14, 17; 12:11; 13:8; 14:1, 4; 19:7, 9; 21:22, 23, 26, 27; 22:1, 3). Dat het Paaslam in de hoogste zin de Heer is, is bekend; want het Pascha betekende de verheerlijking van de Heer, dat wil zeggen, het aantrekken van het Goddelijke ten aanzien van het Menselijke; en in de uitbeeldende zin betekent het de wederverwekking van de mens; en het Paaslam betekent dat wat het wezenlijke van de wederverwekking is, namelijk de onschuld; want niemand kan wederverwekt worden dan alleen door de naastenliefde waarin onschuld is. Omdat de onschuld het voornaamste in het rijk van de Heer is, en zij daar het hemelse zelf is en de slachtoffers en de brandoffers de geestelijke en de hemelse dingen van het rijk van de Heer uitbeeldden, werd daarom het wezenlijke zelf van Zijn rijk, namelijk de Onschuld, door lammeren uitgebeeld; en daarom vond het gedurig of dagelijks brandoffer met lammeren plaats, een in de morgen en het andere tussen de avonden, (Exodus 29:37-39; Numeri 28:3, 4);

en het dubbele op de Sabbatdagen, (Numeri 28:9, 10);

en met nog meer lammeren op de gezette feesten, (Leviticus 23:12; Numeri 28:11, 17, 19, 27; 29:1). Dat de kraamvrouw nadat de dagen der reiniging volbracht waren en lam ten brandoffer zou offeren en het jong van een duif of een tortelduif, (Leviticus 12:6), was opdat de uitwerking van de echtelijke liefde aangeduid zou worden; en dat deze, namelijk de echtelijke liefde, de onschuld is, zie nr. 2736;

en omdat door de kleine kinderen de onschuld wordt aangeduid.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3750

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3750. Welke voorstelling van de hemel ook diegenen hebben, die boven alle anderen geacht worden gemeenschap met de hemel en de daaruit voortvloeiende invloeiing te hebben, werd mij eveneens op levende wijze getoond. Zij die boven het hoofd verschijnen, zijn degenen die zich in de wereld wilden laten vereren als goden en bij wie de eigenliefde tot de top was opgevoerd langs graden van macht en tot de top door een daaruit voortvloeiende denkbeeldige vrijheid; en zij zijn tevens zeer listig onder de schijn van onschuld en van liefde tot de Heer. Zij verschijnen in de hoogte boven het hoofd vanwege de fantasie van de hoogte, toch zijn zij onder de voeten in de hel. Een van hen liet zich tot mij neer en door anderen werd gezegd dat hij in de wereld paus was geweest. Hij sprak heel hoffelijk met mij; eerst over Petrus en zijn sleutels, die hij meende zelf gehad te hebben. Maar toen hij ondervraagd werd over de macht om naar zijn welbehagen wie ook maar in de hemel te brengen, had hij van de hemel een zo grove voorstelling, dat hij iets als een deur uitbeeldde die toegang gaf; hij zei dat hij die deur kosteloos geopend had voor de armen, maar dat de rijken naar hun vermogen geschat waren, en dat hetgeen zij gegeven hadden, heilig was. Toen hem werd gevraagd of hij geloofde, dat zij, die hij binnengelaten had, daar blijven zouden, zei hij, dat hij dit niet wist, maar zo niet, dat zij dan van daar weer weggingen. Hem werd verder gezegd dat hij hun innerlijke dingen niet kon weten, namelijk of zij waardig waren en dat zij misschien rovers waren die in de hel zouden komen. Hij zei, dat hij zich daarom niet bekommerd had en dat wanneer zij niet waardig waren, zij weer uitgezet konden worden. Maar het werd hem geleerd, wat onder de sleutels van Petrus werd verstaan, namelijk het geloof van de liefde en van de naastenliefde; en dat, aangezien de Heer alleen zo’n geloof geeft, het de Heer alleen is, die in de hemel binnenleidt; en dat Petrus aan niemand verschijnt en dat hij een eenvoudige geest is die niet meer macht heeft dan een ander. Hij had van de Heer geen andere mening dan dat Hij vereerd moest worden voor zoveel Hij een dergelijke macht geeft; maar wanneer Hij die niet zou geven, werd waargenomen dat hij dacht, dat Hij niet langer vereerd moest worden. Toen verder met hem gesproken werd over de innerlijke mens, had hij daarover een onreine voorstelling. Er werd mij op aanschouwelijke wijze getoond, met welke vrijheid, volheid en verlustiging hij ademhaalde, wanneer hij op zijn troon in het consistorie zat en geloofde te spreken vanuit de Heilige Geest. Hij werd in een dergelijke staat gebracht waarin hij was, toen hij zich daar bevond – want in het andere leven kan eenieder gemakkelijk gebracht worden in de staat van leven, die hij in de wereld had, aangezien die staat van leven eenieder na de dood bijblijft – en zijn ademhaling werd aan mij meegedeeld, zoals hij die toen had; deze ademhaling was vrij, met welbehagen, langzaam, regelmatig en de borst vullend; maar wanneer hij werd tegengesproken, was er in de buik door het voortgaan van de ademhaling iets dat leek zich om te rollen en te kruipen; en wanneer hij meende, dat wat hij uitsprak Goddelijk was, werd hij dat gewaar door een bepaalde meer stille en als het ware daarmee instemmende ademhaling. Daarna werd mij getoond, door wie zulke pausen dan geregeerd worden, namelijk door een bende van sirenen, die boven het hoofd zijn en die zich vervuld hebben met een natuur en een leven, die daarin bestaan, zich in te dringen in alle mogelijke aandoeningen met de bedoeling om te heersen en anderen aan zich te onderwerpen en wie zij maar kunnen te verderven ter wille van henzelf; daartoe dient hen de heiligheid en de onschuld als middel; zij zijn voor henzelf bevreesd en handelen voorzichtig; maar wanneer de gelegenheid zich voordoet, storten zij zich uit eigenbelang in wreedheden zonder enige barmhartigheid.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl