2. Maar dat het geheel zowel als het bijzondere, ja het meest bijzondere, tot de kleinste jota toe, geestelijke en hemelse dingen betekent en omhult, weet tot dusver de Christelijke wereld in de verste verte niet, om welke reden zij dan ook voor het Oude Testament weinig aandacht heeft Niettemin kan het hieruit alleen al blijken, dat het Woord – daar het van de Heer is en van de Heer komt - nooit zou kunnen bestaan, tenzij het innerlijk die dingen bevatte, welke van de hemel, de kerk en van het geloof zijn. Anders kon het niet het Woord van de Heer genoemd worden, evenmin zou gezegd kunnen worden, dat daarin enig leven is; want vanwaar zou het leven anders kunnen komen, dan uit de dingen die van het leven zijn, dat wil zeggen, daarvandaan dat het geheel zowel als elke bijzonderheid betrekking heeft op de Heer, Die het leven Zelf is. Iets dat innerlijk niet op Hem ziet, leeft dus niet, ja zelfs, een woord in het Woord, dat niet Hem onthult, of op haar wijze op Hem betrekking heeft, is niet goddelijk.

Abyste mohli dál prohlížet obsah při poslouchání nahrávky, pusťte si audio nahrávku novém okně

Our words have life in them, a life beyond their basic meaning. When we speak impeccably, that is, without fault, they reflect the good and true ways of our Creator.

(Odkazy: Apocalypse Explained 514 [22]; Arcana Coelestia 2, 3, 2271, 2892, Genesis 1:3; Luke 8:22-25)

10401. 'And Aaron said to them' means the outward features of the Word, the Church, and worship, devoid of the inward. This is clear from the representation here of 'Aaron' as the outward features of the Word, the Church, and worship, devoid of the inward, dealt with above in 10397. The fact that no Church existed among the Israelite and Jewish nation, only what was representative of a Church, thus an outward form devoid of the inward substance, is perfectly clear from Aaron, who, though a typical member of that nation, was nevertheless made the high priest, to whom the most sacred things of the Church were entrusted, and who was therefore considered to be holier than everyone else. For it is said of him that he made the golden calf, built an altar for it, made a proclamation that there was to be 'a feast to Jehovah' for it, brought that sin upon the people, and caused them to become undisciplined, in verses 2, 4-5, 21, 25, 35; and elsewhere that Jehovah was greatly moved with anger against Aaron and would have destroyed him, and that Moses prayed for him, Deuteronomy 9:20. These words imply that Aaron was like the people, who were idolatrous at heart, 4208, 4281, 4820, 5998, 6877, 7401, 8301, 8882. But since only the outward form of a Church devoid of its inward substance existed with that nation, and yet by means of it there was contact with heaven, it did not matter what a person there was like, provided that when engaged in external observances he obeyed what had been decreed and revered it.

In the case of representatives no attention is paid to the person, only to the reality represented by that person, see 665, 1097(end), 3670, 4208, 4281, 4288, 4444, 8588.