Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10136

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

10136. En een tiende van meelbloem gemengd met gestoten olie, het vierendeel van een hin; dat dit betekent het geestelijk goede uit het hemelse zoveel als voor de verbinding genoeg is, staat vast uit de betekenis van het tiende van een efa, namelijk zoveel als genoeg is en voor zoveel als tot het nut dient, waarover de nrs. 8468, 8540, 9757 en uit de betekenis van de meelbloem, namelijk het ware vanuit het goede, nr. 9995, hier het ware vanuit het hemels goede en dit ware wordt het geestelijk goede genoemd.

Uit de betekenis van de olie, namelijk het hemels goede, nrs. 886, 3728, 4582, 4638, 9474, 9780.

Uit de betekenis van het vierendeel van een hin, namelijk zoveel als voor de verbinding genoeg is, want met vier wordt de verbinding aangeduid, nrs. 9601, 9674, vandaar is het vierendeel of het vierde deel zoveel als tot haar toereikend is.

De efa en de hin waren maten en met de maten wordt aangeduid de hoeveelheid van de zaak waarover wordt gehandeld; met de efa, die de maat was van de meelbloem, de tarwe en de gerst, de hoeveelheid van het goede en met de hin, die de maat was van de wijn en de olie, de hoeveelheid van het ware.

Dat het het tiende van een efa is dat wordt verstaan, staat vast bij (Leviticus 6:13) en elders.

Daaruit blijkt dat met een tiende van meelbloem gemengd met gestoten olie, het vierendeel van een hin, wordt aangeduid het geestelijk goede uit het hemelse zoveel als voor de verbinding genoeg is.

Wat het geestelijke en wat het hemelse is, zie nr. 9277.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4231

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4231. Leert echter van de vijgenboom een gelijkenis; wanneer zijn tak teder wordt en de bladeren uitspruiten, zo weet gij dat de zomer nabij is, betekent het eerste van de Nieuwe Kerk; de vijgenboom is het goede van het natuurlijke, de tak is de aandoening ervan; en de bladeren zijn de ware dingen; de gelijkenis waaruit zij zouden leren, is dat die dingen worden aangeduid. Wie de innerlijke zin van het Woord niet kent, kan nooit weten wat de vergelijking van de Komst van de Heer met de vijgenboom en met de tak ervan en de bladeren, behelst; maar omdat alle vergelijkende dingen ook aanduidend zijn, nr. 3579, kan men daaruit weten wat die dingen betekenen; de vijgenboom betekent overal waar hij in het Woord wordt vermeld, in de innerlijke zin het goede van het natuurlijke, nr. 217;

dat de tak de aandoening ervan is, komt omdat de aandoening uit het goede voortspruit zoals een tak uit zijn stam; dat de bladeren de ware dingen zijn, zie nr. 885; daaruit blijkt nu wat die gelijkenis inhoudt, namelijk dat wanneer door de Heer een nieuwe Kerk wordt geschapen, dan allereerst het goede van het natuurlijke verschijnt, dat wil zeggen, het goede in de uiterlijke vorm met de aandoening en de ware dingen ervan; onder het goede van het natuurlijke wordt niet het goede verstaan waarin de mens wordt geboren of dat hij aan zijn ouders ontleent, maar het goede dat geestelijk is naar zijn oorsprong; in dit goede wordt niemand geboren, maar het wordt door de Heer in hem gebracht door de erkentenissen van het goede en het ware; daarom is de mens, voordat hij in dit goede, namelijk in het geestelijk goede is, niet een mens van de Kerk, hoezeer hij het ook krachtens het meegeboren goede schijnt te zijn. Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult gezien hebben, zo weet, dat Hij nabij is aan de deuren, betekent dat wanneer die dingen verschijnen die in de innerlijke zin worden aangeduid door de woorden die kort hiervoor in de nrs. 29-31 zijn gezegd, en wel over de vijgenboom, dat dan de voleinding van de Kerk, dat wil zeggen, het Laatste Gericht en de Komst van de Heer is aangebroken; en dus dat dan de Oude Kerk wordt verworpen en de Nieuwe Kerk geïnstaureerd wordt; gezegd wordt ‘aan de deuren’, omdat het goede van het natuurlijke en de ware dingen ervan de eerste dingen zijn die de mens worden ingeboezemd wanneer hij wordt wederverwekt en Kerk wordt. Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal niet voorbijgaan, totdat al deze dingen geschieden, betekent de Joodse natie, namelijk dat zij niet zoals de andere natiën uitgeroeid zal worden; de oorzaak zie men in nr. 3479.

De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen niet voorbijgaan, betekent dat de innerlijke en de uiterlijke dingen van de vorige Kerk zullen vergaan, maar dat het Woord van de Heer zal blijven; dat de hemel het innerlijke van de Kerk is en de aarde haar uiterlijke, zie de nrs. 82, 1411, 1733, 1850, 2117, 2118, 3355.

Dat de woorden van de Heer niet slechts die zijn die nu over Zijn Komst en over de voleinding der eeuw zijn gesproken, maar ook alle woorden die in het Woord zijn, blijkt duidelijk; deze woorden volgen onmiddellijk na die welke over de Joodse natie werden gezegd, omdat de Joodse natie in stand werd gehouden ter wille van het Woord, zoals blijken kan uit de aangehaalde plaats nr. 3479. Hieruit blijkt nu duidelijk dat hier voorzegging werd gedaan ten aanzien van de aanvang van een nieuwe Kerk.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9263

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9263. In het Woord wordt meermalen melding gemaakt van de gerechte, de gerechtigheid en van de rechtvaardigen, maar wat daarmee in het bijzonder wordt aangeduid, is nog niet bekend, dat het niet bekend is, komt omdat het tot nu toe onbekend was dat de afzonderlijke woorden in het Woord zulke dingen betekenen die van de innerlijke Kerk en die van de hemel zijn, dus die van de innerlijke mens zijn, want in de innerlijke mens is het innerlijke van de Kerk en de hemel; en verder dat die innerlijke dingen in het Woord verschillen van de uiterlijke ervan die van de letterlijke zin zijn, zoals de geestelijke dingen van de natuurlijke of de hemelse van de aardse dingen en het verschil ertussen is zo groot, dat er vóór de natuurlijke mens nauwelijks een gelijkenis verschijnt, hoewel er een volledige samenstemming is.

Omdat dit onbekend is geweest, heeft men niet kunnen weten wat de gerechte, de gerechtigheid en de rechtvaardigen in de geestelijke en in de hemelse zin van het Woord betekenen; door de voorgangers wordt geloofd, dat diegene gerecht en gerechtvaardigd is, die de waarheden van het geloof uit de leer van de Kerk en uit het Woord weet en vandaar in gerustheid of vertrouwen is, dat hij wordt gezaligd door de gerechtigheid van de Heer en dat de Heer de gerechtigheid heeft gehad daardoor, dat Hij alle dingen van de wet heeft vervuld en dat Hij de verdienste heeft gehad, omdat Hij aan het kruis heeft geleden en daardoor de mens heeft ontzondigd en verlost, door dit geloof-alleen wordt geloofd dat de mens wordt gerechtvaardigd en dat diegenen het zijn die in het Woord de gerechten worden genoemd. Maar niet zij zijn het die in het Woord de gerechten worden genoemd, maar degenen die in het goede van de liefde jegens de naaste zijn uit de Heer, want de Heer alleen is gerecht, omdat Hij alleen de Gerechtigheid is; daarom is de mens voor zoveel als hij van het goede uit de Heer opneemt, dat wil zeggen, volgens de hoeveelheid en de hoedanigheid van hetgeen hij van de Heer bij zich heeft, gerecht en gerechtvaardigd; dat de Heer de Gerechtigheid is geworden, komt omdat Hijzelf Zijn Menselijke uit eigen macht Goddelijk heeft gemaakt; dit Goddelijke is bij de mens die dat opneemt; het is de gerechtigheid van de Heer bij hem en het is het goede zelf van de liefde jegens de naaste; want de Heer is in het goede van de Liefde en door dit in het ware van het geloof, omdat de Heer de Goddelijke Liefde Zelf is.

Het goede van de liefde jegens de naaste is het uiterlijk goede, dat wordt aangeduid met de gerechte en het goede van de liefde tot de Heer is het innerlijk goede, dat wordt aangeduid met de onschuldige, waarover in het voorgaand artikel.

Dat het goede van de liefde jegens de naaste uit de Heer het gerechte in de eigenlijke zin is, kan vaststaan uit de plaatsen in het Woord, waar de gerechte, de gerechtigheid en rechtvaardigen, worden genoemd, zoals bij Mattheüs: ‘Dan zullen de gerechten Hem antwoorden, zeggende: wanneer hebben wij U hongerig gezien en U gevoed of dorstig en U gedrenkt; wanneer hebben wij U een vreemdeling gezien en U geherbergd; of naakt en U omkleed; wanneer hebben wij U krank gezien of in de gevangenis en zijn tot U gekomen. Maar antwoordende zal de Koning tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u, voor zoveel als gij dit een van deze Mijn minste broeders hebt gedaan, zo hebt gij dat Mij gedaan; en de gerechten zullen gaan in het eeuwige leven’, (Mattheüs 25:37-40,46); hier worden diegenen gerechten genoemd, die de goede dingen van de liefde jegens de naaste hebben betracht, die daar worden opgesomd; en dat de goede dingen van de naastenliefde de Heer bij hen zijn, wordt klaarblijkelijk gezegd: ‘Voor zoveel als gij dit een van deze Mijn minste broeders hebt gedaan, zo hebt gij dat Mij gedaan’, zie de nrs. 4807-4810, 4954-4959, 5063-5071.

Dezen worden ook schapen genoemd, want met de schapen worden degenen aangeduid die in het goede van de naastenliefde zijn uit de Heer, nr. 4169; maar met de bokken, die aan de linkerzijde zijn en verdoemd worden, worden degenen aangeduid die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, nr. 4169, 4769.

Deze zelfden worden met de gerechten aangeduid bij Mattheüs: ‘De engelen zullen uitgaan en de bozen afscheiden uit het midden van de gerechten’, (Mattheüs 13:49; en bij Lukas:

‘Het zal u vergolden worden in de wederopstanding van de gerechten’, (Lucas 14:14).

Daaruit blijkt, wat daarmee wordt aangeduid, dat ‘de gerechten zullen glinsteren als de zon in de hemel’, (Mattheüs 13:43), namelijk zij die in het goede van de liefde uit de Heer zijn; de Heer is immers de Zon in het andere leven en wat uit de Heer is als de Zon daar, is het goede van de liefde; nrs. 1053, 1521, 1529-1531, 2441, 2495, 3636, 3643, 4060, 4321, 4696, 5097, 7078, 7083, 7171, 7173, 7270, 8487, 8812; vandaar wordt de Heer ‘de Zon der gerechtigheid’ genoemd, (Maleachi 4:2).

Bij Daniël: ‘De inzichtsvollen zullen glanzen zoals de glans des uitspansels en die er velen rechtvaardigen, zoals de sterren tot in de eeuw der eeuwen’, (Daniël 12:3); de inzichtsvollen zijn zij die in het ware en het goede van het geloof zijn; zij die rechtvaardigen, zijn zij die door het ware en het goede van het geloof leiden tot het goede van de naastenliefde; glanzen zoals de sterren, is zijn in het inzicht van het ware en in de wijsheid van het goede, waaruit het inzicht en de wijsheid zijn, nrs. 2495, 2849, 4697.

De gerechte wordt als volgt beschreven bij David: ‘Jehovah ondersteunt de gerechten; de gerechte ontfermt zich en geeft; de gerechte ontfermt zich elke dag en leent; de gerechten zullen de aarde bezitten.

De mond des gerechten overdenkt wijsheid en zijn tong spreekt het gericht. De wet van zijn God is in zijn hart’, (Psalm 37:16-34); dit zijn de goedheden van de naastenliefde, die van de gerechte zijn; dat die goede dingen van de naastenliefde zijn uit de Heer, dermate dat zij van de Heer zijn bij de mens, weet de Kerk.

De gerechte wordt ook beschreven bij (Ezechiël 18:5-9,21; 33:15) e.v.

Hieruit kan vaststaan, wat er met de gerechte en met de gerechtigheid wordt aangeduid in deze volgende plaatsen; bij Mattheüs: ‘Gezegend zijn zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; dezen immers zullen verzadigd worden’, (Mattheüs 5:6).

Bij dezelfde: ‘Die een profeet opneemt in de naam van een profeet, zal het loon van een profeet ontvangen; en die een gerechte opneemt in de naam van een gerechte, zal het loon van een gerechte ontvangen’, (Mattheüs 10:41).

Bij dezelfde: ‘Vele profeten en gerechten hebben verlangd te zien de dingen die gij ziet, maar hebben ze niet gezien’, (Mattheüs 13:17).

Bij dezelfde: ‘Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeërs, gij geveinsden, omdat gij de graven van de profeten bouwt en de graftekenen van de gerechten versiert; op u zal komen al het gerechte bloed dat vergoten is op de aarde, van het bloed des gerechten van Abel af’, (Mattheüs 23:29,35); de profeten voor hen die de waarheden en de goedheden van het geloof leren en in de abstracte zin voor de leer van het geloof, nrs. 2534, 7269; en de gerechte voor hen die het leven van de naastenliefde leven en in de abstracte zin het goede van de naastenliefde; dat Abel, die de gerechte wordt genoemd, het goede van de naastenliefde heeft uitgebeeld, zie de nrs. 342, 374.

Bij Jesaja: ‘De gerechte vergaat; ook is er geen man die het ter harte neemt; en de mannen der heiligheid worden verzameld en er is geen inzichtsvolle; want vanwege het boze wordt de gerechte verzameld’, (Jesaja 57:1).

Bij dezelfde: ‘Van Uw volk, alle gerechten, tot in het eeuwige zullen zij de aarde bezitten’, (Jesaja 60:21).

Bij dezelfde: ‘Drupt, gij hemelen van boven en laten de wolken neervloeien van gerechtigheid; de aarde opene zich, opdat zij het heil bevruchten en de gerechtigheid tezamen uitspruite; Ik Jehovah sprekende de gerechtigheid, aanwijzende de rechtheden’, (Jesaja 45:8,19); de gerechtigheid voor dat wat uit het goede van de liefde is, de rechtheden voor dat wat uit de waarheden van het geloof is.

Bij Jesaja: ‘Zo zei Jehovah: Bewaart het gericht en doet de gerechtigheid, omdat Mijn heil nabij is en Mijn gerechtigheid, opdat zij onthuld worde’, (Jesaja 56:1); met het gericht wordt het ware aangeduid dat van het geloof is en met de gerechtigheid het goede dat van de naastenliefde is, daarom wordt er gezegd de gerechtigheid doen.

Dat de gerechtigheid het goede van de naastenliefde uit de Heer is, wordt daaronder verstaan dat Mijn gerechtigheid nabij is opdat zij onthuld worde.

Meermalen wordt ook elders gericht en gerechtigheid gezegd en met het gericht wordt het ware aangeduid en met de gerechtigheid het goede; zoals bij Jeremia: ‘Zo heeft Jehovah gezegd: Doet gericht en gerechtigheid en ontrukt de beroofde aan de hand van de verdrukker; wee degene die zijn huis bouwt in niet-gerechtigheid en zijn opperzalen in niet -gericht.

Heeft niet uw vader gegeten en gedronken en gericht en gerechtigheid gedaan; toen was het goede voor hem’, (Jeremia 22:3,13,15); het gericht voor de dingen die van het ware zijn en de gerechtigheid voor de dingen die van het goede zijn.

Bij Ezechiël: ‘Indien de goddeloze zal wedergekeerd zijn van zijn zonde en zal gedaan hebben gericht en gerechtigheid, al zijn zonden die hij heeft gezondigd, zullen hem niet gedacht worden; gericht en gerechtigheid heeft hij gedaan; al levende zal hij leven; door zich af te keren, de goddeloze van zijn goddeloosheid en hij zal gericht en gerechtigheid gedaan hebben; ter wille van die zal hij leven’, (Ezechiël 33:14,16,19; Jesaja 56:1; 9:6; 16:5; 26:7,9; 33:5,15; 58:2; Jeremia 9:23; 23:5; 33:15; Hosea 2:19,20; Amos 5:24; 6:12; Psalm 36:6,7; Psalm 119:164, 172); gezegd wordt gericht en gerechtigheid, omdat in het Woord daar waar over het ware wordt gehandeld, ook over het goede wordt gehandeld, ter wille van het hemels huwelijk in de afzonderlijke dingen daar, namelijk het huwelijk van het goede en het ware, nrs. 683, 793, 801, 2173, 2516, 2712, 7945, 5138, 5502, 6343, 7945, 8339; omdat de gerechtigheid is van het goede en het gericht is van het ware, wordt elders ook gezegd: gerechtigheid en waarheid, zoals in, (Zacharia 8:8; Psalm 15:2; Psalm 36:6,7; 85:12,13).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl