Bible

 

Zefanja 2

Studie

   

1 Doorzoek u zelf nauw, ja, doorzoek nauw, gij volk, dat met geen lust bevangen wordt!

2 Eer het besluit bare (gelijk kaf gaat de dag voorbij), terwijl de hittigheid van des HEEREN toorn over ulieden nog niet komt; terwijl de dag van den toorn des HEEREN over ulieden nog niet komt.

3 Zoekt den HEERE, alle gij zachtmoedigen des lands, die Zijn recht werken! Zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid, misschien zult gij verborgen worden in den dag van den toorn des HEEREN.

4 Want Gaza zal verlaten wezen, en Askelon zal ter verwoesting wezen; Asdod zal men in den middag verdrijven, en Ekron zal uitgeworteld worden.

5 Wee den inwonenden van de landstreek der zee, den volken der Cheretim! Het woord des HEEREN zal tegen ulieden zijn, gij Kanaan, der Filistijnen land! en Ik zal u verdoen, dat er geen inwoner zal zijn.

6 En de landstreek der zee zal wezen tot hutten, uitgegraven putten der herders, en betuiningen der kudden.

7 En de landstreek zal wezen voor het overblijfsel van het huis van Juda, dat zij daarin weiden; des avonds zullen zij in de huizen van Askelon legeren, als de HEERE, hunlieder God, hen zal bezocht, en hun gevangenis zal gewend hebben.

8 Ik heb de beschimping van Moab gehoord, en de scheldwoorden der kinderen Ammons, waarmede zij Mijn volk beschimpt hebben, en hebben zich groot gemaakt tegen deszelfs landpale.

9 Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Moab zal zekerlijk zijn als Sodom, en de kinderen Ammons als Gomorra, een netelheide, en een zoutgroeve, en een verwoesting tot in eeuwigheid! De overigen Mijns volks zullen ze beroven, en het overige Mijns volks zal ze erfelijk bezitten.

10 Dat zullen zij hebben in plaats van hun hoogmoed; want zij hebben beschimpt, en hebben zich groot gemaakt tegen het volk van den HEERE der heirscharen.

11 Vreselijk zal de HEERE tegen hen wezen, want Hij zal al de goden der aarde doen uitteren; en een iegelijk uit zijn plaats zal Hem aanbidden, al de eilanden der heidenen.

12 Ook gij, Moren! zult de verslagenen van Mijn zwaard zijn.

13 Hij zal ook Zijn hand uitstrekken tegen het Noorden, en Hij zal Assur verdoen; en Hij zal Nineve stellen tot een verwoesting, droog als een woestijn.

14 En in het midden van haar zullen den kudden legeren, al het gedierte der volken; ook de roerdomp, ook de nachtuil zullen op haar granaatappelen vernachten; een stem zal in het venster zingen, verwoesting zal in den dorpel zijn, als Hij haar cederwerk zal ontbloot hebben.

15 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1156

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1156. Dat Elisah, Tarsis, de Kitthim, en de Dodanim evenzovele natiën waren, die zo’n godsdienst hadden, en dat deze door evenzovele leringen worden aangeduid, die riten waren, afgeleid van de uiterlijke godsdienst bij Javan, kan blijken uit de navolgende plaatsen bij de profeten; over Elisah bij Ezechiël:

‘Fijn linnen met stiksel uit Egypte was uw uitbreidsel, dat het u tot een banier ware; hyacint en purper uit de eilanden van Elisah was uw deksel, ’ (Ezechiël 27:7);

waar van Tyrus sprake is, waarmee degenen worden aangeduid, die hemelse en geestelijke rijkdommen bezitten, of erkentenissen; stiksel uit Egypte voor vergaarde kennis, en dus voor de uitbeeldende riten van geestelijke dingen; hyacint en purper uit de eilanden van Elisah voor de met de innerlijke godsdienst overeenstemmende riten, dus voor de uitbeeldingen van de hemelse dingen; hier in de echte zin. Over Tarsis bij Jesaja:

‘Ik zal uit hen ontkomenen zenden tot de natiën Tarsis, Pul en Lud, de boogschutters; Thubal en Javan, de vergelegen eilanden, (Jesaja 66:19).

Bij dezelfde:

‘Huilt, gij schepen van Tarsis, want Tyrus is verwoest, dat er geen huis meer is tot binnentreden, uit het land Kitthim is het aan hen verkondigd’, (Jesaja 23:1, 14);

en verder over Tarsis, (Jesaja 60:9; Jeremia 10:9; Ezechiël 27:12; Psalm 48:8) waar het voor de riten of de leringen staan. Over Kitthim bij Jeremia:

‘Gaat over in de eilanden Kitthim, en ziet; en naar Arabië, en merkt er wel op, of het op dezelfde wijze geschiedde’, (Jeremia 2:10);

en bij Jesaja:

‘Hij heeft gezegd: Gij zult niet meer vrolijk huppelen, verdrukte maagd van Zidon, naar Kitthim toe, maak u op, vaar over, ook daar geen rust voor u’, (Jesaja 23:12);

waar Kitthim voor de riten staat.

Bij Ezechiël:

‘Zij hebben uw riemen uit eiken van Basan gemaakt, uw berd hebben zij gemaakt van elpenbeen, de dochter van de schreden, uit de eilanden Kitthim’, (Ezechiël 27:6) waar van Tyrus sprake is; het scheepberd uit de eilanden Kitthim voor de uiterlijke dingen van de godsdienst, en dus voor de riten, welke tot de klasse van de hemelse dingen behoren.

Bij Mozes:

‘Schepen van de oever Kitthim, en zij zullen Aschur plagen, en zij zullen Eber plagen’, (Numeri 24:24);

waar het eveneens voor de uiterlijke godsdienst of voor de riten staat. Hieruit kan blijken, dat door al deze namen in de innerlijke zin zaken worden aangeduid, en dat deze zaken in volgorde voorkomen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl