Bible

 

Zacharia 4

Studie

   

1 En de Engel, Die met mij sprak, kwam weder; en Hij wekte mij op, gelijk een man, die van zijn slaap opgewekt wordt.

2 En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie, en ziet, een geheel gouden kandelaar, en een oliekruikje boven deszelfs hoofd, en zijn zeven lampen daarop; die lampen hadden zeven en zeven pijpen, dewelke boven zijn hoofd waren;

3 En twee olijfbomen daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje, en een tot deszelfs linkerzijde.

4 En ik antwoordde, en zeide tot den Engel, Die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere! wat zijn deze dingen?

5 Toen antwoordde de Engel, Die met mij sprak, en zeide tot mij: Weet gij niet, wat deze dingen zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere!

6 Toen antwoordde Hij, en sprak tot mij, zeggende: Dit is het woord des HEEREN tot Zerubbabel, zeggende: Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de HEERE der heirscharen.

7 Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel zult gij worden tot een vlak veld; want hij zal den hoofdsteen voortbrengen met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven!

8 Het woord des HEEREN geschiedde verder tot mij, zeggende:

9 De handen van Zerubbabel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voleinden; opdat gij weet, dat de HEERE der heirscharen mij tot ulieden gezonden heeft.

10 Want wie veracht den dag der kleine dingen? daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbabel; dat zijn de ogen des HEEREN, die het ganse land doortrekken.

11 Verder antwoordde ik, en zeide tot Hem: Wat zijn die twee olijfbomen, ter rechterzijde des kandelaars, en aan zijn linkerzijde?

12 En andermaal antwoordende, zo zeide ik tot Hem: Wat zijn die twee takjes der olijfbomen, welke in de twee gouden kruiken zijn, die goud van zich gieten?

13 En Hij sprak tot mij, zeggende: Weet gij niet, wat deze zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere!

14 Toen zeide Hij: Deze zijn de twee olietakken, welke voor den Heere der ganse aarde staan.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 43

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

43. En mij omgekeerd hebbende, zag ik zeven gouden kandelaren, betekent een nieuwe Kerk, die in de verlichting zal zijn uit de Heer vanuit het Woord.

Dat de zeven kandelaren de zeven Kerken zijn, wordt in het laatste vers van dit hoofdstuk gezegd; en dat onder de zeven Kerken worden verstaan al degenen die in de christelijke wereld zijn en tot de Kerk toetreden, zie eerder in nr. 10; en in het bijzonder volgens de staat van de opneming van eenieder, nr. 41.

Dat onder de zeven kandelaren een nieuwe Kerk wordt verstaan, is omdat in haar en in haar midden de Heer is; er wordt immers gezegd, dat Hij in het midden van de zeven kandelaren iemand zag, de Zoon des Mensen gelijk en onder de Zoon des Mensen wordt de Heer verstaan ten aanzien van het Woord.

Die kandelaren verschenen van goud, omdat goud het goede betekent en elke Kerk is Kerk vanuit het goede dat geformeerd wordt door de ware dingen; dat goud het goede betekent, zal men zien in wat volgt.

Die kandelaren waren niet de ene naast de andere of de ene tegen de andere aan geplaatst, maar op afstanden en in een soort cirkel, zoals blijkt uit deze woorden in het volgende hoofdstuk:

‘Deze dingen zei Hij Die in het midden van de zeven kandelaren wandelt’, vers 1.

Niet wordt er iets gezegd over de lampen van de kandelaren, maar in wat volgt wordt gezegd dat het Heilige Jeruzalem, dat wil zeggen, de Nieuwe Kerk, niet behoeft de zon, noch de maan, omdat haar Lamp het Lam is en de natiën die gezaligd worden, in Zijn Licht zullen wandelen’, (Openbaring 21:23, 24); en verder:

‘Zij hebben geen lamp van node, omdat de Heer God hen verlicht’, (Openbaring 22:5); zij immers die vanuit de Nieuwe Kerk van de Heer zullen zijn, zijn alleen de kandelaars, die zullen lichten uit de Heer.

Door de gouden kandelaar in de tabernakel werd ook niet iets anders uitgebeeld dan de Kerk ten aanzien van de verlichting uit de Heer, over welke kandelaar men zie, (Exodus 25:31 tot het einde; 37:17-24; Leviticus 24:3, 4; Numeri 8:2-4); dat die kandelaar de Kerk van de Heer ten aanzien van de geestelijke Goddelijke Liefde, namelijk de liefde jegens de naaste, heeft uitgebeeld, zie in het werk ‘Hemelse Verborgenheden’, te Londen uitgegeven, de nrs. 9548, 9555, 9558, 9561, 9570, 9783 en verder hierna in nr. 493.

Met de kandelaar wordt ook de door de Heer te instaureren Nieuwe Kerk aangeduid bij, (Zacharia 4), aangezien hij het nieuwe Huis van God of de Nieuwe Tempel betekent, zoals blijkt uit wat daar volgt en met het huis van God of de tempel wordt de Kerk aangeduid en in de hoogste zin het Goddelijk Menselijke van de Heer, zoals Hijzelf leert in, (Johannes 2:19-21) en elders; maar het zal worden gezegd wat in volgorde wordt aangeduid in, (Zacharia 4), toen hem de kandelaar verscheen:

‘Door die dingen die bevat zijn van vers 1-7, wordt aangeduid de verlichting van een nieuwe Kerk uit de Heer vanuit het goede van de liefde door het ware; de olijfbomen daar duiden aan de Kerk ten aanzien van het goede van de liefde; met de dingen van vers 8-10 daar, wordt aangeduid dat deze dingen uit de Heer zijn; door Zerubabel daar, die het huis, dus de Kerk, zal bouwen, wordt uitgebeeld de Heer; met de dingen van vers 11-14 wordt aangeduid dat in die Kerk ook de ware dingen vanuit hemelse oorsprong zullen zijn’; deze ontvouwing van het hoofdstuk is mij door de hemel uit de Heer gegeven.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl